In ons nieuwe doorgeefblog ‘In tijden van intelligente lockdown’ reflecteren KNHG-leden op de gevolgen van de coronacrisis voor hun dagelijkse werkpraktijk en/of belichten zij de huidige situatie vanuit hun specifieke historische expertise. Antia Wiersma beet vorige week het spits af. In aflevering 2 is het woord aan Henk te Velde, voorzitter van het KNHG en hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Vreemd eigenlijk hoe snel we wennen aan de nieuwe situatie. De intelligente lockdown heeft wel nogal verschillende consequenties voor verschillende mensen, zelfs binnen de groep van universitaire historici. Ik weet niet zo zeker of daarbij de zwaarste lasten op de sterkste schouders komen. Heb je kleine kinderen die opeens thuis zijn, dan kun je misschien niet erg hard lachen om Loesje: ‘Probeer maar eens thuis te spelen als je ouders er de hele tijd doorheen werken’. Ben je als aio net begonnen en woon je alleen, dan kun je je flink verloren voelen. Gaf je net veel college, voor verschillende groepen, dan valt het bijna niet bij te benen, hoeveel je ook hebt aan Kaltura, Zoom, Teams of BlueJeans. Maar ik sprak ook collega’s die nu opeens vergaderingen en plichtplegingen konden schrappen, en ook wel prettige kanten zagen aan de op zich nare omstandigheden, want eindelijk kwamen ze toe aan langetermijnvragen of onderzoek dat was blijven liggen (dat lijkt het meeste op mijn eigen situatie, moet ik bekennen). Het laat weer zien hoezeer ons werk ook een privéaangelegenheid is en dat je mensen onrecht aandoet als je daar helemaal geen rekening mee houdt. Ook bedacht ik hoe anders de crisis ons zou hebben getroffen toen ik als aio begon eind jaren tachtig. Natuurlijk: we waren nog niet online. Maar ik bedoel nu iets anders. Geschiedenis was aan de universiteit toen een veel individueler onderneming. Bijna niemand werkte hele dagen op het instituut, ook als aio werkte ik thuis. Ik had een begeleider, maar echte ‘collega’s’ waren er niet veel, behalve de directe begeleiders en de paar medepromovendi. Er wordt wel eens gedacht dat er vroeger meer ‘academische gemeenschap’ was – ik denk dat dat beeld gemengd is.
Dat geldt ook op onderzoeksterrein. Volgens allerlei commentaren zet de stilstand van het sociale leven tot bezinning aan, zodat de wereld er na de crisis anders uit zal zien. Ik twijfel eraan. Ligt het niet meer voor de hand dat iedereen, zodra mogelijk, terug probeert te gaan naar het oude normaal? Wel denk ik dat al zichtbare tendensen worden versterkt. Het beroep op saamhorigheid en burgerplicht is deze dagen niet van de lucht. Dankbaar worden alle vermanende woorden van Mark Rutte ontvangen. Morele gemeenschap staat opeens voorop. In De Volkskrant van 11 april zei gedragseconoom en Eerste Kamerlid Esther-Mirjam Sent dat de burger geen ‘homo economicus’ is, gericht op eigenbelang, maar een sociaal wezen geleid door emoties en angsten, als een groepsdier met kuddegedrag. Dat klinkt als een universeel inzicht, maar is het niet de pendule die terugzwaait na decennia van rational choice, calculerende burgers en neoliberalisme? In een crisis als deze staat de groep centraal, en dat komt goed uit, nu onze interesse sowieso weer meer uitgaat naar het collectief.
In deze crisis zien we daarbij meteen de twee gezichten van moreel burgerschap. Enerzijds is duidelijk dat de overheid afhankelijk is van de bereidheid van burgers om zich aan de anderhalve-meter-maatregelen te houden, politieagenten kunnen daarbij hooguit ondersteunen. Die burgers gedragen zich, mede uit eigenbelang, grotendeels voorbeeldig en gaan ook meedenken: wie heeft zich nog niet geërgerd aan anderen die zich niet zo voorbeeldig gedroegen? Burgers houden elkaar ook bij de les, hoe ouder, hoe meer. Prachtig allemaal. De keerzijde is ook meteen duidelijk: hoe hechter de gemeenschap, hoe harder de grenzen. Je zult nu maar vluchteling, zwerver of simpelweg niet-Nederlander zijn. De premier is uitbundig trots op zijn burgers, maar dat gaat precies tot de grens. Duitsers moeten wegblijven, om over Italianen nog maar te zwijgen. In Italië zijn ze mede daardoor samenhorig boos op Nederland. Je ziet de kracht ervan voor je ogen, en ieder voor zich in zijn eigen land. Het gaat hier om een type betrokken burgerschap dat voor democratie fijn is, maar niet altijd: engagement is een goede basis voor democratie, maar groepsdwang ligt om de hoek. Het doet wat denken aan het soort van vroegmodern stedelijk burgerschap waaraan Maarten Prak in 2018 een mooi boek wijdde. Dat burgerschap was praktisch en concreet, gericht op de zichtbare gemeenschap waarin men leefde, en de basis voor politiek. Prak meent dat de Franse Revolutie die de instituties van dit burgerschap wilde afbreken, dus in eerste instantie niet méér maar minder democratie bracht. Hij bepleit een herwaardering van stedelijk burgerschap, ook voor de huidige tijd. Zolang dat gaat over zelfbestuur van burgers die inderdaad zelf dingen doen, geeft dat burgers agency en greep op hun eigen bestaan. Wel uitkijken voor de corona-app die van het land een stad maakt en van vrijheid vooral iets collectiefs. Voor je het weet gaan we elkaar saamhorig in de gaten houden en geven we de leprozen een klepper.
Ik geef het stokje door aan Margit van der Steen, coördinator van de landelijke Onderzoekschool Politieke Geschiedenis.
Één opmerking for ‘In tijden van intelligente lockdown’ – #2. Henk te Velde
Mooi stuk Henk. Het individuele onderzoekswerk in de jaren tachtig herken ik maar al te goed.