In ons doorgeefblog ‘In tijden van intelligente lockdown’ reflecteren KNHG-leden op de gevolgen van de coronacrisis voor hun dagelijkse werkpraktijk en/of belichten zij de huidige situatie vanuit hun specifieke historische expertise. Vorige keer schreef Iris van der Knaap een bijdrage. In aflevering 12 is het woord aan Simone Vermeeren, onderzoeker en journalist bij Univers, het nieuwsplatform van Tilburg University.
‘Blijf thuis’. Mijn vriend en ik lezen de oproep van de Nederlandse overheid op onze smartphones, op dat moment zijn we zo’n dertienduizend kilometer van huis. We zijn in Argentinië om een familielid op te zoeken, en half maart bevinden we ons – omgeven door het schitterende Andesgebergte – in het afgelegen dorp El Chaltén, in Zuid-Patagonië. Het nieuws dat de WHO het coronavirus de status van een pandemie toekent, leidt in Argentinië niet onmiddellijk tot grote maatregelen. Uit Nederland krijgen we dan nog berichtjes met de strekking ‘blijf maar daar, hier is het toch saai’. We besluiten om richting het noorden te gaan, zodat we dichter bij Buenos Aires en het internationale vliegveld zijn, mocht de situatie omslaan.
En die omslag komt er, binnen 24 uur. Onderweg kunnen we met veel moeite een plek vinden om te overnachten. Vooruitlopend op regeringsmaatregelen zien de meeste hostels en b&b’s er vanaf een kamer te verhuren aan niet-Argentijnen. Bij aankomst in de hoofdstad blijkt onze vlucht naar Schiphol geannuleerd. De Whatsappjes vanuit Nederland worden talrijker en bezorgder: ‘Kunnen jullie daar nog wel weg?’ Na vele telefoontjes met verschillende instanties en een vruchteloos bezoek aan het plaatselijk KLM-kantoor slagen we erin onze reis om te boeken via Brazilië, via het enige Zuid-Amerikaanse land dat niet in een volledige lockdown gaat.
Ironisch genoeg zijn we ons juist in Bolsonaro’s Brazilië extra bewust van het langzaam tot stilstand komen van de wereld. Als we door Sao Paolo komen tijdens onze lay-over van 38 uur, kan het verschil met Argentinië niet groter zijn. In Buenos Aires zijn de straten uitgestorven en patrouilleert de politie om ervoor te zorgen dat dat zo blijft; in Sao Paolo draait het dagelijks leven nog ‘gewoon’ op volle toeren.
Na onze thuiskomst pas ook ik me aan het thuiswerken aan. Met een vertraging van zo’n twee weken loop ik tegen dezelfde problemen aan als mijn collega’s op de redactie van Univers, het nieuwsplatform van de Universiteit van Tilburg. Die problemen zijn voornamelijk ergonomisch: ik mis mijn perfect afgestelde bureaustoel en baal dat betaalbare tweede beeldschermen bij de meeste webwinkels inmiddels uitverkocht zijn. De journalistieke praktijk blijkt vanuit huis goed uitvoerbaar. Digitale redactievergaderingen duren langer dan ons normale ‘koppen-bij-elkaar’-moment, maar onze fysieke aanwezigheid blijkt niet essentieel voor nieuwsvergaring. Interviews doen we telefonisch, en deadlines blijven deadlines. Ik schrijf een achtergrondverhaal over thuiswerken aan de Tilburgse universiteit, dat de actualiteit wat relativeert. De coronacrisis is niet het eerste moment waarop de campus uitgestorven is; de universiteit kwam ook terug na crisismomenten als de Tweede Wereldoorlog en de studentenbezetting in de jaren zestig.
Terwijl de mobiliteit wereldwijd afneemt en een vakantie op een ander continent een activiteit uit een ander leven lijkt, wordt mijn wereld onverwacht weer wat groter. Van Saint Ignatius College Prep, een highschool in Chicago, krijg ik een opdracht voor een historisch onderzoek naar de oprichter van die school. Deze Arnold Damen werd in 1815 in Etten-Leur geboren en is een oude bekende van me. Een paar jaar terug deed ik onderzoek naar een groep missionarissen die vanuit Noord-Brabant naar de Verenigde Staten vertrok en Damen was een van hen. De Amerikaanse historicus die werkt aan een boek over het 150-jarig bestaan van de highschool wil graag meer weten over de jaren waarin hij nog in Nederland woonde. Door informatie uit Nederlandse en Amerikaanse archieven naast elkaar te leggen, proberen we culturele invloeden van een Noord-Brabantse jeugd te ontwaren in een stukje geschiedenis van Chicago.
En die vinden we, onder meer in doop- en klassenboeken, passagierslijsten en inventarissen van verschillende kerken. Ook vertaal ik de brief die Damen aan zijn ouders schreef na de zeereis en aankomst in de Verenigde Staten, vanwege alle details en de uitvoerige beschrijvingen van zijn bevindingen een fantastische bron. Parijs bevalt hem helemaal niet; vol teleurstelling noemt hij de stad ‘de zetel der goddeloosheid en het voorgeborgte der hel’. Na enkele mijlen op zee wordt hij zeeziek, en moet hij naar het dek vliegen ‘om de zee te begroeten met een restitutie van mijn maag’. Na een reis ‘op den ijzeren weg’ maakt Philadelphia meer indruk op hem dan New York, want deze stad is ‘rijker, netter en schoner’.
Van sommige mede-historici uit mijn omgeving hoor ik dat ze vertraging oplopen met hun onderzoek, vanwege de gesloten archieven. Zelf kan ik goed vooruit met de vele gedigitaliseerde collecties van het West-Brabants Archief en het Brabants Historisch Informatiecentrum. Mijn aanvragen van scans van niet-gedigitaliseerde documenten worden veel sneller gehonoreerd dan ik verwacht, een teken van het aanpassingsvermogen en harde werk van deze instellingen. Ook de Amerikaanse historicus is onder de indruk. ‘Toegang tot digitale archieven is hier veel beperkter, en van een tool als Delpher kunnen we alleen maar dromen’, laat ze weten.
In tegenstelling tot Damen, die in 1837 vol verwachting zijn geboortegrond achter zich liet, zit het er voor mij voorlopig niet in om letterlijk zijn voorbeeld te volgen en in de VS op zoek te gaan naar zijn voetsporen. Mijn culturele uitwisseling beperkt zich tot het digitale verkeer tussen Chicago en Eindhoven, want we wisselen aan de lopende band nieuwe vondsten, bevindingen en theorieën uit. En voor nu is dat minstens zo opwindend als een bootreis, zeeziek of niet.
Ik geef het stokje door aan Guido van Hengel, auteur en docent Europese geschiedenis aan de Haagse Hogeschool.