Armenbrieven aan de vorst – interview Joris Oddens

Periode
18e eeuw
19e eeuw

Armenbrieven aan de vorst – interview Joris Oddens

‘Armenbrieven geven een mooie dwarsdoorsnede van hoe gewone mensen hun identificatie met machthebbers verwoordden en welke beeldspraak ze daarbij gebruikten. Met gewone mensen bedoelen we mensen die op geen enkele wijze betrokken waren bij de officiële beeldvorming rondom gezagdragers, zoals politici, schilders of dichters dat waren. In studies naar beeldvorming wordt vaak gekeken naar de uitingen van dit soort politieke en culturele elitefiguren, maar daarbij wordt de productie van beelden gemakkelijk verward met de consumptie ervan.’

Door Hans Spijker, 3 oktober 2018

Samen met Diederik Smit treedt Joris Oddens, tot voor kort postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut voor Geschiedenis van de Universiteit Leiden en inmiddels verbonden aan de Universiteit van Padua, op als gastredacteur van BMGN – Low Countries Historical Review 133:3. Dit themanummer, getiteld Political Change and Civic Continuities in the Age of Revolutions, staat volledig in het teken van burgerschap. De betrokken auteurs richten hun aandacht op veranderingen en continuïteiten in burgerschapspraktijken in de periode 1750-1850. Zo schreven Oddens en coauteur Jane Judge het artikel ‘Father Figures and Faction Leaders’. Zij gaan na hoe gewone mensen tegen machthebbers als prins Willem V (1748-1806), keizer Josef II (1741-1790) en koning Willem I (1772-1843) aankeken en bestudeerden daarom zogeheten armenbrieven. In dit interview spreekt Oddens over zijn onderzoek naar armenbrieven en legt hij uit wat deze bronnen ons kunnen vertellen over burgerlijke identiteiten.

Wat verstaat u onder burgerschap?

Wij vatten burgerschap primair op als een besef van betrokkenheid bij en identificatie met een bepaalde politieke gemeenschap. Burgers kunnen zich identificeren met een lokale gemeenschap, met de gemeenschap die wordt gevormd door een bepaalde politieke factie, maar ook met een nationale gemeenschap, of met de machthebbers die de nationale gemeenschap vertegenwoordigen. Mensen kunnen zich tegelijkertijd identificeren met gemeenschappen op verschillende politieke niveaus. Deze betrokkenheid komt tot uiting in bepaalde handelingen en praktijken.

In dit themanummer hebben wij ons specifiek gericht op deze handelingen en praktijken – vergaderen, onderhandelen, petitioneren – die overigens ook een discursieve dimensie kunnen hebben. Wij bestrijden de visie dat Nederlanders rond 1800 hun bestaande identiteiten inruilden voor een nationale identiteit. Waar vaak onderscheid wordt gemaakt tussen moderne en premoderne vormen van burgerschap, zien wij burgerschapspraktijken die premoderne roots hebben, maar niet ophouden te bestaan na 1800, en veel van hun premoderne kenmerken behouden.

Een foto van postdoctoraal onderzoeker Joris Oddens, die o.a. armenbrieven bestudeert.

Joris Oddens, gastredacteur van BMGN – LCHR 133:3.

Waar blijkt dat uit?

Ons punt valt het gemakkelijkst duidelijk te maken door te kijken naar het lokale niveau. Het stedelijk burgerschap verliest rond 1800 zijn wettelijke status, maar daarmee verdwijnt allerminst het besef van betrokkenheid bij de lokale politieke gemeenschap, of de praktijken en reflexen die bij dit besef horen. Voor zulke betrokkenheid was ook vóór 1800 de wettelijke burgerstatus overigens al nooit een voorwaarde. Stedelingen die niet die burgerstatus hadden, of inwoners van het platteland waar zo’n status niet bestond, konden zich net zo goed betrokken voelen bij de lokale gemeenschap en zich daarnaar gedragen. Zij hadden dus een burgerlijke identiteit die bestond buiten staatkundige en institutionele realiteiten om en behielden die na 1800. Ook op andere niveaus zijn zulke continuïteiten aan te wijzen en dat is wat we in dit themanummer hebben proberen te doen.

Wat maakt onderzoek naar burgerschap in de periode 1750-1850 interessant?

Spannend aan onderzoek naar burgerschap in juist deze periode is dat het thema burgerschap centraal staat in veel van de Grand Narratives die in de afgelopen decennia zijn verteld over de geschiedenis van de Nederlanden in de overgang van de vroegmoderne naar de moderne tijd. Als ik me even beperk tot Nederland, waar ons Leidse onderzoeksprogramma The Persistence of Civic Identities over gaat, heb je het bijvoorbeeld over het werk van Niek van Sas, Wijnand Mijnhardt en Maarten Prak. Wij staan op de schouders van deze giganten, maar geven toch net weer een andere invulling aan burgerschap dan zij.

Een propagandistische prent uit de serie Onmoetingen met Willem I. In de prent helpt Willem I een analfabete vrouw.

Koning Willem I assisteert een ongeletterde vrouw met het schrijven van een verzoekschrift, geadresseerd aan de koning zelf. Prent uit de propagandistische serie Ontmoetingen met koning Willem I, vervaardigd door Jean-Louis van Hemelryck, 1829. Collectie Rijksmuseum, Amsterdam.

In de introductie op het themanummer stellen Judith Pollmann en Henk te Velde dat historisch onderzoek naar burgerschapspraktijken in de periode 1750-1850 zich vooral op radicale transitie gericht heeft. Hoe komt het dat continuïteiten minder onder de aandacht zijn gekomen?

Dit is natuurlijk wel te begrijpen, omdat historici nu eenmaal geneigd zijn zich bezig te houden met breuken en transities, die in veel opzichten ook makkelijker te onderzoeken zijn. Bovendien zal niemand willen ontkennen dat er in de periode 1750-1850 heel veel en heel diepgaande veranderingen plaatsvonden. Dit geldt natuurlijk ook voor andere tijdvakken, maar er is geen enkel ander tijdvak dat in de westerse historiografie zo sterk verankerd is geraakt in het moderniseringsparadigma als het revolutietijdvak.

Specifiek voor Nederland gold dat er in de afgelopen decennia – geheel terecht overigens – sprake is geweest van een inhaalslag met betrekking tot het aantonen van het belang van de revolutie van de late achttiende eeuw. Omdat hier het nodige zendingswerk moest worden verricht, was het logisch dat de nadruk vooral lag op de vernieuwing die de revolutie heeft gebracht. De vraag naar mogelijke continuïteiten is daarbij even geparkeerd, maar dringt zich uiteindelijk wel weer op.

‘Willem I profileerde zich bijvoorbeeld sterk als een vaderlijke heerser die boven alle partijen stond. Toch verwoordden veel opstellers van armenbrieven hun verhouding tot hem niet als een paternalistische relatie’

In ‘Father Figures and Faction Leaders’ onderzoeken Jane Judge en u armenbrieven uit de periode 1780-1820. Wat voor type brieven zijn dit?

Armenbrieven zijn verzoekschriften waarin arme of verarmde mensen zich richten tot personen of instanties die in de positie zijn om hen te helpen. Zij vragen meestal om financiële steun, maar soms ook om steun in natura of een baantje. Wij hebben ons gericht op armenbrieven die mensen schreven aan monarchen en andere nationale autoriteiten vóór, tijdens en na het revolutietijdvak. Dit type armenbrieven is bijzonder, want het gaat om mensen die niet terechtkonden bij de reguliere kanalen voor armenzorg of deze probeerden te omzeilen. De brieven die we onderzochten waren vaak afkomstig van kwetsbare groepen als weduwen en ouderen, maar soms ook van meer gegoede burgers die in de problemen waren geraakt maar uit schaamte niet durfden aan te kloppen bij lokale armenzorginstanties en het daarom hogerop zochten.

Door te kijken naar verzoekschriften, een burgerschapspraktijk bij uitstek, kunnen we vaststellen in hoeverre het beeld dat monarchen en andere nationale machthebbers van zichzelf wensten neer te zetten ook werd gereproduceerd door leden van de bredere bevolking. Dit stelt ons in staat om uitspraken te doen over de impact van propagandacampagnes zoals die bijvoorbeeld onder Lodewijk Napoleon of Willem I plaatsvonden.

De brief die Teunis Matter aan Willem V stuurde.

Brief van Teunis Matters aan Willem V, Leiden, 1787.
Collectie Nationaal Archief Den Haag, Den Haag, 3.02.32, 14.

In hoeverre werd het beeld dat politieke elites van zichzelf wilden neerzetten overgenomen door gewone mensen?

Uiteraard probeerden de opstellers van armenbrieven – vaak de armen zelf, maar soms ook anderen die hielpen bij het schrijven – hun brieven zo te schrijven dat de verzoeken werden gehonoreerd. We moeten ons er dus van bewust zijn dat de manier waarop zij zich met de aangeschreven machthebber identificeerden per definitie strategisch was: zij schreven wat ze dachten dat gezagdragers wilden horen. Je kunt dus verwachten dat er overeenkomsten bestaan tussen de officiële beeldvorming en de beeldspraak in de armenbrieven, maar het wordt des te interessanter wanneer de opstellers van armenbrieven strategieën blijken te hanteren die niet in overeenstemming zijn met het officiële discours.

‘We hebben veel merkwaardige verzoeken onder ogen gehad, die grappig zouden zijn als ze niet zo tragisch waren.’

Heeft u zulke strategieën kunnen vinden?

Ja, we hebben deze op verschillende plaatsen aangetroffen. Willem I profileerde zich bijvoorbeeld sterk als een vaderlijke heerser die boven alle partijen stond. Toch verwoordden veel opstellers van armenbrieven hun verhouding tot hem niet als een paternalistische relatie, zoals hij dat graag gezien zou hebben, maar als een sterk politiek geladen afhankelijkheidsrelatie: wij hebben het Huis van Oranje de afgelopen decennia steeds gesteund toen het werd aangevallen door de patriotten en de Fransen, en we hebben daar ook onder geleden, en daarom verdienen we nu uw steun. Omgekeerd hebben we voorbeelden aangetroffen van armen die de revolutionaire wetgevende vergaderingen van de Bataafse Republiek aanschreven en zich bedienden van het onderdanige paternalistische taalgebruik dat je daar juist niet zou verwachten, omdat het officiële discours van die tijd er een was van gelijkheid en broederschap.

Wat kunt u met deze bevindingen over burgerlijke identiteiten van gewone mensen zeggen?

Op basis van ons onderzoek concluderen we dat er, zowel in de Noordelijke als in de Zuidelijke Nederlanden, een repertoire aan identificatiestrategieën bestond waar de opstellers van armenbrieven uit konden putten, en dat dit repertoire in de door ons onderzochte periode, met al haar regimewisselingen, opmerkelijk stabiel bleef. Hier zit ook de link met de thematiek van het themanummer. Ons artikel laat namelijk zien dat na 1800 identificatie met de factie mogelijk bleef, net zoals voor 1800 identificatie met de natie al mogelijk was. Er was op dit niveau dus meer continuïteit dan in de geschiedschrijving tot nu toe werd aangenomen.

Welke brief is u het meest bijgebleven?

We hebben voor ons onderzoek veel merkwaardige verzoeken onder ogen gehad, die grappig zouden zijn als ze niet zo tragisch waren. Deze verzoeken zijn grotendeels niet in het artikel terechtgekomen, al moesten we ons soms wel bedwingen. Als ik een voorbeeld moet noemen: een Groningse student uit een weinig bemiddelde familie was zijn horloge kwijtgeraakt en durfde dit niet te vertellen aan zijn ouders, die hem het horloge hadden geschonken. Hij richtte zich daarom tot stadhouder Willem V met het verzoek om geld voor een nieuw horloge dat het oude moest vervangen!


Op de hoogte blijven van het onderzoek van Joris Oddens? Volg hem op Twitter. Meer weten over armenbrieven en veranderingen en continuïteiten in burgerschapspraktijken in de periode 1750-1850? Bezoek dan de website van de BMGN – Low Countries Historical Review, waar het themanummer Political Change and Civic Continuities in the Age of Revolutions online in open access te lezen is.

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear