Dossier Oorlog voor de Rechter: vraag 5

Hoe ‘fout’ was het gedrag van mijn familielid in de oorlog?

 

Beoordelingen in het verleden

Historici beoordelen het gedrag van mensen uit het verleden niet volgens de normen van nu. Wel vergelijken zij de manieren waarop gedrag in verschillende tijden werd beoordeeld.

Hiernaast kunnen historici u helpen te begrijpen hoe het gedrag van uw familielid kort na de oorlog binnen de bijzondere rechtspleging werd beoordeeld. Met de onderstaande punten biedt het KNHG, de beroepsvereniging van historici in Nederland, u de nodige ondersteuning.

Verschillende mogelijkheden na de oorlog

Als er kort na de oorlog een dossier over uw familielid werd aangelegd in het kader van de bijzondere rechtspleging, dan waren er voor het vervolg van de zaak verschillende mogelijkheden.

  • Onvoltooide dossiers
    Opsporingsdiensten konden besluiten om een dossier niet af te maken en geen verdere actie te ondernemen. Dit gebeurde bijvoorbeeld als de persoon in kwestie al was overleden (zie vraag 1 voor meer over de gevolgen van overlijden voor de rechtspleging). Naar schatting is ongeveer vijftien procent van de in totaal ongeveer 485.000 zaken op deze manier afgesloten.
  • Seponeren
    Opsporingsdiensten konden ook besluiten een zaak te seponeren. Dit betekent dat het dossier wel was afgerond, maar dat de betreffende persoon niet werd vervolgd. De persoon in kwestie hoefde dan niet voor een rechtbank te verschijnen en kreeg geen straf. Vaak wist de persoon niet eens dat hij werd onderzocht. Bij een seponering (sepot) werd hij namelijk niet geïnformeerd dat er geen vervolging zou plaatsvinden. Naar schatting werd ongeveer twintig procent van alle zaken op deze manier afgedaan. Daarnaast konden de vijf openbare aanklagers (procureurs-fiscaal) ook besluiten tot seponeren. Zij deden dit in ongeveer vijfentwintig procent van alle zaken.
  • Buitenvervolgingstelling
    Omdat de interneringskampen vol waren en de rechtbanken veel meer werk hadden dan zij aankonden, kregen de openbare aanklagers in oktober 1945 twee extra mogelijkheden: de onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling (OB) en de voorwaardelijke buitenvervolgingstelling (VB). Met deze instrumenten konden de openbare aanklagers zelf zaken afhandelen, zonder tussenkomst van een rechtbank.

    • Onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling (OB):
      Een OB is vergelijkbaar met een sepot. Het verschil is dat de persoon in kwestie bij een OB wél een officieel schriftelijk bericht kreeg waarin stond dat hij niet zou worden vervolgd. De beslissing werd genomen wanneer de verdenking ongegrond bleek, er onvoldoende bewijs was voor vervolging, of de schuld te klein werd geacht voor een straf. Naar schatting werd in ongeveer vijf procent van alle zaken een OB afgegeven.
    • Voorwaardelijke buitenvervolgingstelling (VB):
      Bij een VB kon de verdachte niet meer worden vervolgd, als hij zich aan bepaalde voorwaarden hield. Deze voorwaarden konden bijvoorbeeld zijn: ondertoezichtstelling, verplicht werk doen, of het verbod om lid te worden van bepaalde verenigingen. De openbare aanklager kon ook (tijdelijk) rechten afnemen, zoals het kiesrecht. Vaak werd voor een VB gekozen als het voorarrest van de verdachte ongeveer gelijk was aan de straf die een rechtbank naar verwachting zou opleggen. Naar schatting werd in ongeveer twintig procent van de zaken een VB toegepast.
  • Voor de rechtbank
    Van de ongeveer 485.000 zaken werden er naar schatting 66.000 zaken voor een rechtbank gebracht. Dit is ongeveer dertien procent van het totaal. Deze zaken gingen naar een Tribunaal of een Bijzonder Gerechtshof. Er waren negentien Tribunalen en vijf Bijzondere Gerechtshoven.

    • De Tribunalen berechtten mensen die verdacht werden van NSB-lidmaatschap of het openlijk steunen van de Duitse bezetter. Ze konden maximaal tien jaar gevangenisstraf opleggen.
    • De Bijzondere Gerechtshoven berechtten verdachten van misdrijven zoals verraad, moord of het vrijwillig dienen in het Duitse leger. Ze konden zwaardere straffen geven, waaronder zelfs de doodstraf.

Van de 66.000 zaken die voor een rechtbank kwamen gingen er naar schatting 50.000 naar een Tribunaal. Dit is dus ongeveer tien procent van alle zaken. In de meeste Tribunaalzaken werd er een gevangenisstraf opgelegd, maar in slechts 136 gevallen werd de maximale straf van tien jaar gegeven.

Ongeveer drie procent van alle zaken ging naar een Bijzonder Gerechtshof. In de meeste zaken werden gevangenisstraffen tot tien jaar opgelegd. Bijna 1.900 mensen kregen een gevangenisstraf van tien jaar of meer.

Er waren ook rechtszaken waarbij de verdachte werd vrijgesproken, maar het is nog niet bekend hoeveel dat er waren. Door de digitalisering van het CABR, in het kader van het project Oorlog voor de Rechter, kan hier beter onderzoek naar worden gedaan.

Simpel gezegd: als de zaak over uw familielid bij een Bijzonder Gerechtshof kwam, was de zaak waarschijnlijk ernstiger dan wanneer deze voor een Tribunaal werd behandeld.

In beroep

Zowel de openbaar aanklager als de verdachte kon in beroep gaan tegen een uitspraak van een Bijzonder Gerechtshof. Dit gebeurde bij de Bijzondere Raad van Cassatie. De raad bekeek de zaak opnieuw, maar controleerde alleen of de regels van de bijzondere rechtspleging goed waren gevolgd. Er werd geen nieuw bewijs verzameld en er werden geen getuigen gehoord. Een verdachte kon in het begin alleen in beroep gaan als het Bijzonder Gerechtshof hem hiervoor toestemming gaf. Vanaf 1947 was beroep altijd mogelijk als de gevangenisstraf meer dan zes jaar was. In totaal werd er meer dan 3.000 keer beroep ingesteld bij de Bijzondere Raad van Cassatie.

© KNHG 2025 Website: Code Clear