Deze vraag gaat over de gevolgen van de bijzondere rechtspleging voor de onderzochte personen (en hun families), naast de mogelijke gevangenisstraf of doodstraf. Het gaat hierbij om de andere straffen die opgelegd konden worden, die vaak langdurige invloed hadden op iemands leven. Daarnaast wordt gekeken naar het mogelijke verlies van het Nederlanderschap en naar psychologische, materiële en sociale gevolgen.
Niet iedereen die onderzocht werd binnen de bijzondere rechtspleging, wist hiervan. Als een zaak werd geseponeerd (oftewel stopgezet), bijvoorbeeld omdat de verdenking ongegrond bleek, werd de onderzochte persoon hier meestal niet over geïnformeerd.
Dit was anders bij een ‘onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling’. Net als bij een seponering betekende dit dat de persoon niet vervolgd of bestraft zou worden. Bij een onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling werd de persoon echter wél op de hoogte gebracht van deze beslissing.
Het is dus mogelijk dat iemand onderzocht werd in de bijzondere rechtspleging en een dossier in het CABR heeft, zonder dat diegene hier zelf ooit iets van heeft geweten. Naar schatting werd ongeveer 46% van de van alle zaken binnen de bijzondere rechtspleging geseponeerd en ongeveer 6% resulteerde in een onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling. Meer informatie over de verschillende beslissingen die in de bijzondere rechtspleging werden genomen, vindt u onder Vraag 5: Hoe ‘fout’ was het gedrag van mijn familielid in de oorlog?.
De gevangenisstraf is de bekendste straf binnen het strafrecht. Binnen de bijzondere rechtspleging kon zelfs de doodstraf worden opgelegd (voor meer informatie hierover, zie Vraag 12: Op welke manieren verschilde de bijzondere rechtspleging van de gewone Nederlandse rechtspraak?). Er waren echter nog andere straffen die, al dan niet naast een gevangenisstraf, konden worden opgelegd. Deze straffen konden nog lange tijd invloed hebben op iemands leven, zelfs jaren na het uitzitten van een gevangenisstraf.
Als de openbaar aanklager besloot om iemand voorwaardelijk buiten vervolging te stellen (zie Vraag 5: Hoe ‘fout’ was het gedrag van mijn familielid in de oorlog? voor meer informatie hierover), kon hij hierbij ook besluiten om de persoon tijdelijk te ontzetten uit een of meer van de volgende rechten:
Ook de drie rechtbanken binnen de bijzondere rechtspleging – de Tribunalen, de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie – konden mensen deze vier rechten ontnemen. Daarnaast konden ze mensen ontzetten uit bepaalde andere beroepen, zoals medische en juridische beroepen. Het ging hierbij om beroepen waarvoor de persoon in kwestie volgens de rechtbank ‘de in het algemeen belang vereischte waardigheid of betrouwbaarheid’ miste. De Tribunalen konden alleen tijdelijke ontzettingen uit rechten opleggen. De Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie konden levenslange ontzettingen opleggen, maar dit was alleen mogelijk als de persoon was veroordeeld tot een gevangenisstraf.
De Tribunalen, Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie konden ook besluiten tot verbeurdverklaring van vermogen. Dit betekende dat het vermogen van de persoon naar de staat ging. In het begin konden de Bijzondere Gerechtshoven en de Bijzondere Raad van Cassatie alleen goederen verbeurdverklaren die een relatie met het delict hadden gehad. Vanaf medio 1947 konden zij echter ook goederen verbeurdverklaren die waarschijnlijk waren verkregen of behouden door misbruik van de oorlogsomstandigheden.
De Tribunalen bepaalden zelf hoeveel vermogen er precies verbeurd werd verklaard. In het begin konden ze zelfs het gehele vermogen verbeurdverklaren, maar deze mogelijkheid werd in mei 1945 geschrapt. Vanaf dat moment kon slechts een deel van het vermogen worden verbeurdverklaard. In 1947 werd het maximum vastgesteld op driekwart van het vermogen.
De meest voorkomende andere straf was de ontzetting uit het kiesrecht. Mensen die door een Tribunaal of Bijzonder Gerechtshof werden veroordeeld, verloren bijna altijd hun kiesrecht. Hierdoor verloren bijna honderdduizend Nederlanders voor kortere of langere tijd hun kiesrecht.
Overigens konden straffen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden door verzoeken tot herstel in rechten of gratieverzoeken. Over verzoeken tot herstel in rechten besliste de minister van Justitie. Bij gratieverzoeken moesten de koningin en de minister van Justitie samen een besluit nemen. De minister was vervolgens verantwoordelijk voor dit besluit, ongeacht de uitkomst. Vanaf 1948 kon de minister ook besluiten dat een opgelegde verbeurdverklaring niet uitgevoerd zou worden. Als de verbeurdverklaring al was uitgevoerd, kon de minister zelfs bepalen dat een bepaald bedrag aan de betrokken persoon werd teruggegeven.
Sinds 1892 verloor iedere Nederlander die zonder toestemming bij het leger van een ander land in dienst trad, de Nederlandse nationaliteit. Dit betekende dat alle Nederlanders die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog bij het Duitse leger aansloten, hun Nederlanderschap kwijtraakten. Dit gold ook voor hun echtgenoten – zij raakten eveneens de nationaliteit kwijt.
Hiervoor was geen rechterlijke uitspraak binnen de bijzondere rechtspleging nodig . Het gebeurde automatisch door het indiensttreden bij het Duitse leger. Het verlies van nationaliteit was dus eigenlijk niet een gevolg van de bijzondere rechtspleging, maar een gevolg van de oorlogstijd zelf.
Kort na de oorlog werden vele duizenden mensen vastgezet in afwachting van hun berechting. De arrestaties gingen bijna altijd gepaard met vernedering en spot. Veel mensen gaven tijdens de arrestaties de woede en frustratie van de oorlogsjaren de vrije loop.
Door het tekort aan personeel en middelen kon het lang duren – soms maanden of langer – voordat de vastgezette mensen te horen kregen wat de uitkomst van het onderzoek naar hun mogelijke collaboratie was en wat hen te wachten stond. Sommige mensen wisten zelfs niet waarom ze waren gearresteerd (voor meer informatie over de arrestaties, zie Vraag 9: waarom is er naar mijn familielid een onderzoek opgestart binnen de bijzondere rechtspleging?).
Daarnaast waren de omstandigheden in de kampen waarin deze mensen vastzaten vaak niet goed. In een aantal gevallen waren de omstandigheden zelfs zeer slecht, vooral in de eerste maanden na de bevrijding. Er was bijvoorbeeld een gebrek aan voedsel en hygiëne. Het is ook bekend dat er in verschillende kampen gedetineerden werden mishandeld, wat resulteerde in de dood van (in ieder geval) enkele tientallen mensen.
Deze omstandigheden – vernederende arrestaties, lange onzekerheid en slechte leefomstandigheden – konden leiden tot (aanzienlijke) psychologische schade bij de gedetineerden.
Voor de gedetineerden met partners en kinderen was er daarnaast het trauma van de scheiding van hun gezinsleden. Soms werden beide ouders gearresteerd. Wat er dan met de kinderen gebeurde, wordt verderop in deze tekst besproken onder het kopje ‘De kinderen’.
Partners van gedetineerden die zelf niet waren gearresteerd, bleven vaak niet alleen achter zonder echtgenoot, maar vaak ook zonder inkomsten en zelfs zonder huis en meubels. Gearresteerden lieten hun woningen achter met alles wat zich erin bevond. Gemeenten gaven deze huizen in de eerste plaats aan oorlogsslachtoffers. Dit hielp om de grote woningnood te verlichten, en men vond destijds dat er voor collaborateurs geen plaats meer was in Nederland.
De meubels en andere inboedel van gedetineerden werden beheerd door het Nederlands Beheersinstituut (NBI). Het NBI gaf de inboedel aan oorlogsslachtoffers die door de oorlog hun bezittingen waren kwijtgeraakt. Deze meubels werden vaak samen met de woning aan de nieuwe bewoners aangeboden.
Als de gearresteerde persoon enig vermogen had, werd dit vermogen automatisch in beheer genomen door het NBI. Dit betekende dat de achterblijvende partner dat vermogen niet meer kon gebruiken voor het levensonderhoud. Bij het zoeken naar werk was het voor deze partner beter om te verzwijgen dat de echtgenoot gearresteerd was, omdat dit het vinden van werk anders aanzienlijk moeilijker zou maken.
Over werk gesproken: naast de bijzondere rechtspleging vond in de eerste jaren na de oorlog ook de zuivering plaats. In allerlei sectoren onderzochten speciale zuiveringscommissies de houding van medewerkers tijdens de bezetting. Iemand die binnen de bijzondere rechtspleging werd onderzocht op mogelijke collaboratie, kon ook zijn baan verliezen als gevolg van de zuivering op basis van zijn gedrag tijdens de oorlog.
In de eerste decennia na de oorlog lag de nadruk in Nederland vooral op de wederopbouw van het land. Dit ging vaak gepaard met een mentaliteit van zwijgen en doorwerken. (Vermeende) Voormalige collaborateurs werden gezien als ‘fout’ en niet-vaderlandslievend. Hun verhalen waren lange tijd grotendeels taboe binnen de samenleving.
In werkelijkheid was er niet één groep ‘foute’ Nederlanders met een gedeelde identiteit. Voor sommigen was de identiteit van NSB’er nooit echt belangrijk geweest, voor anderen juist wel. Ook volgden voormalige collaborateurs na de oorlog verschillende strategieën. Grofweg waren dat er drie:
Hoe verging het de kinderen van (vermeende) voormalige collaborateurs? Hun ervaringen waren heel verschillend. Er zijn vier groepen kinderen te onderscheiden:
Hoewel het in de praktijk soms gebeurde, mochten kinderen niet bij hun ouders blijven, wanneer die in een interneringskamp werden vastgehouden. Kinderen die zonder zorg achterbleven, werden ondergebracht bij familieleden, bij andere gezinnen, of in speciaal ingerichte tehuizen. Daar waren deze kinderen geïsoleerd van de rest van de samenleving.
Veel kinderen kregen na de oorlog te maken met taboe en stigmatisering. Sommigen hadden het gevoel dat ze afgerekend werden op de daden van hun ouders, terwijl anderen zich juist verantwoordelijk voelden voor wat er was gebeurd.
De gezinsomstandigheden waarin de kinderen opgroeiden, waren vaak moeilijk. Zwijgen over het oorlogsverleden kwam veel voor. Het verleden leidde vaak tot spanningen en conflicten binnen het gezin, zoals agressie, gevoelens van minderwaardigheid, frustratie en angst. Sommige kinderen wisten precies waarover niet gesproken mocht worden, terwijl anderen alleen maar wisten dat er ‘iets’ was.
Het zwijgen heeft niet alleen invloed gehad op de sfeer binnen het gezin, maar ook op de manier waarop de kinderen zich verhielden tot de buitenwereld. Bij hen en bij latere generaties kunnen het zwijgen en de geheimzinnigheid rond het oorlogsverleden een belangrijke rol spelen in hun leven. Dit kan hen ertoe brengen – met nadruk op ‘kan’, dit is niet altijd het geval – om op zoek te gaan naar hun familiegeschiedenis. Dit zoeken kan hen helpen om de stilte en de geheimzinnigheid, evenals de gevoelens van schuld en schaamte, te doorbreken.
Of zoals Stefanie Biesheuvel, die haar familiegeschiedenis onderzocht, het verwoordde in haar boek Het verraad van de Jordaan (2024):
Als dochter van de derde generatie ben ik belast met het stilzwijgen van mijn familie, maar ik ben hier niet schatplichtig aan. Door een jarenlange zoektocht naar de waarheid over mijn familie heb ik gebroken met onze giftige familietraditie. (12)