Wetenschap wordt beoefend om te gebruiken en de geschiedwetenschap is wat dat betreft geen uitzondering. Het resultaat van dit gebruik zal misschien niet de ontwikkeling van een kernwapen zijn, maar wel het legitimeren ervan. Nadat de verleden werkelijkheid door historici onderzocht en opgeschreven is, eindigt het dus niet voor dit verleden: personen worden gereduceerd tot archetypes, gebeurtenissen transformeren in waarschuwingen, en om het publiek te kluisteren, worden historische verhalen net iets spannender, romantischer of grimmiger gemaakt.
De verantwoordelijkheden die professionele historici hebben in de weg die de verleden werkelijkheid naar het publiek aflegt, is sinds jaar en dag omstreden. Illustratief voor dit vraagstuk is het opinieartikel van politiek commentator Martin Sommer dat onlangs in de Volkskrant verscheen. Hij ageert in dit artikel tegen historici die voor rechter spelen door de geschiedenis langs de meetlat van mensenrechten te leggen en prijst historici die ‘alleen vertellen’. Om die reden haalt hij in zijn artikel de vooraanstaande historicus Arie van Deursen aan: ‘Geschiedenis moet gaan over de dingen die mensen verbinden’.
Een genocide is een genocide
Een reactie kon natuurlijk niet uitblijven en die kwam onder andere van Wiek van Gemert, vierdejaars student geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Van Gemert schreef in zijn artikel dat historici, als experts op het gebied van historische normen en waarden, juist als enige het recht hebben zich te wagen aan een waardeoordeel over het verleden. De Rankeaanse visie op de geschiedwetenschap is volgens hem dan ook een utopie, hetgeen hij onderbouwde met de opmerking dat de zoektocht naar nationale verbondenheid door middel van geschiedenis minstens zo politiek is als de herbeoordeling van historische feiten en personen. Hij kreeg bijval van de historica Agnes Cremers, die in haar reactie betoogde dat een genocide een genocide is, ongeacht het tijdvak waarin het plaatsvindt.
In deze polemiek merk je tussen de regels door dat met name het nut van geschiedenis grote druk uitoefent op de (veronderstelde) verantwoordelijkheid van de historicus. Alleen al in deze drie artikelen en de reacties die daarop volgden, heb ik gelezen dat geschiedenis mensen bewust moet maken, dat geschiedenis moet aanzetten tot actie, dat geschiedenis moet verbinden, dat geschiedenis het heden moet verklaren, dat geschiedenis met rust gelaten moet worden, dat geschiedenis moet dienen om van te leren, dat geschiedenis recht moet doen aan de doden en – tegelijkertijd – dat geschiedenis waardevrij moet zijn. De geschiedenis ‘moet’ blijkbaar iets en dat betekent dat de historicus ook iets moet.
Professionele verlegenheid
Als geschiedenisdocent vind ik ook dat de geschiedenis ‘moet’. Zo vind ik allereerst dat geschiedenis leuk, interessant en spannend moet zijn. Leerlingen moeten geprikkeld worden met verhalen over keizers die hun paard tot senator benoemden, farao’s die slaven onderdompelden in honing om ze als levende vliegenvangers te gebruiken en verhalen over soldaten die te midden van een vreselijke oorlog met elkaar gingen voetballen. Ik maak daarom dankbaar gebruik van boeken als History Without the Boring Bits. Maar alleen leuk mag het natuurlijk niet zijn: onderwijs dient een doel en het onderwijs leuk maken is slechts het middel. Zo moet geschiedenisonderwijs de leerlingen kritisch leren nadenken over de bronnen die ze raadplegen om een waarheid te achterhalen, het moet de leerlingen leren wat het inhoudt om je in te leven en het moet de leerlingen in staat stellen om het heden te verklaren en te duiden. Dit laatste kerndoel van geschiedenisonderwijs zorgt ervoor dat er voortdurend relaties gelegd worden tussen het heden en het verleden. De verkenning van deze relaties zit vol valkuilen. Want wat als een leerling een spotprent over de Tweede Wereldoorlog tekent en daarbij Hitler als Geert Wilders voorstelt? Wat als een leerling beweert dat Israël zich nu ook schuldig maakt aan een holocaust? Wat als een leerling stelt dat zwarte piet racisme is? Wat als een leerling stelt dat zwarte piet geen racisme is? Wat als een leerling zegt dat negers niet telkens het slachtoffer moeten uithangen? Wat als een leerling zegt dat het joodse volk vast niet ‘zomaar’ door zoveel mensen gehaat wordt? En wat als een leerling stellig beweert dat de Islam een agressieve godsdienst is?
Dit is slechts een kleine greep uit de dilemma’s die bij mij een zekere mate van professionele verlegenheid teweeg gebracht hebben. Welke relaties tussen het heden en het verleden mogen wel gelegd worden en welke niet? En mag ik in deze situaties een (waarde)oordeel vellen?
In de meeste gevallen heb ik gereageerd door de leerling te confronteren met historische feiten waarmee de leerling hoogstwaarschijnlijk geen rekening had gehouden op het moment dat hij of zij de opmerking maakte. Maar is dit niet hetzelfde als het vellen van een oordeel?
‘Alleen vertellen’ is nooit ‘alleen’ vertellen: geef je niet impliciet al een waardeoordeel met de intentie waarmee je vertelt, de begrippen die je gebruikt of juist links laat liggen? Ik denk daarom niet dat het echt een discussie is of een historicus wel of geen waardeoordeel mag vellen of dat de historicus wel of geen mening mag hebben; het gaat erom hoe ver de historicus daarin mag gaan en hoe hard het oordeel mag zijn. Echter, zolang er geen consensus is over het ‘moeten’ van de geschiedenis, zal deze discussie nog tot in het einde der tijden voortduren.
Conclusie
Niettemin denk ik dat het gros van de historici het erover eens is dat de verantwoordelijkheid van de historicus in het beginsel bestaat uit ‘vertellen’ zonder (al te veel) waardeoordelen. De discussie gaat over het moment waarop de geschiedenis de politiek en het publiek bereikt heeft. Als ik kijk naar de dilemma’s waarmee ik in de les geconfronteerd wordt, wil ik daarom een andere verantwoordelijkheid centraal stellen, namelijk de verantwoordelijkheid om de vereenvoudiging van geschiedenis tegen te gaan en vraagtekens te plaatsen op momenten dat stelligheid zich manifesteert. De geschiedenis moet nuanceren en dat betekent dat het publiek meegenomen moet worden naar de periferie van historische kennis. Ook moet er zeer nauwkeurig gereflecteerd worden op de betekenis en het gebruik van historische begrippen. En nu ik dit schrijf, realiseer ik mij dat ik dit onvoldoende doe. Doordat met name publiekshistorici zoals ikzelf grotendeels binnen de gebaande paden van de westerse canon blijven, wordt de vereenvoudiging van de geschiedenis juist gefaciliteerd. Racisme, vervolging en genocide worden bijna uitsluitend besproken in de context van de Duitse bezetting, en begrippen als ‘de’ westerse wereld worden veelvuldig gebruikt zonder deze te problematiseren. Vertellen doen we wel, maar vertellen we het juiste verhaal?
Renée ten Cate
Deze blog maakt onderdeel uit van onze berichtgeving over het KNHG Jaarcongres voor Historici op 4 november 2016. Meer lezen? Er verschenen ook blogs over de sessie over beroepsethiek voor historici, de lancering van Jong KNHG en een sfeerverslag van de hele dag. Lees ook de persberichten over de uitreiking van de eerste Low Countries History Award en de lancering van de Historicidagen 2017. #KNHG16