Deze maand in onze jubileumrubriek Lid aan het Woord: Albert van der Zeijden (1957) uit Egmond aan Zee, hoofd Kennisontwikkeling van Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland. Hij studeerde geschiedenis aan de Universiteit Utrecht (1978-1987) en promoveerde in 2002 aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Katholieke identiteit en historisch bewustzijn. W.J.F. Nuyens (1823-1894) en zijn ‘nationale’ geschiedschrijving. Sinds 2017 is hij tevens onderzoeker Intangible Heritage Studies aan de Universiteit Utrecht.
Waarom bent u lid geworden van het KNHG?
‘Al tijdens mijn studententijd vond ik dat iedere historicus lid moest zijn van het NHG (de K kwam er pas later bij) als de beroepsvereniging van alle historici in Nederland, niet alleen de historici werkend aan universiteiten maar ook historici die werkzaam zijn als leraar, museummedewerker of, zoals ik zelf, in een erfgoedhuis of kennisinstituut dat zich bezighoudt met erfgoed. Voor mij was en is KNHG belangrijk als organisator van congressen en andere evenementen, en de recensierubriek van BMGN was voor mij onmisbaar als informatiebron van publicaties over de Nederlandse geschiedenis.’
Op welke manier verhoudt KNHG zich tot uw werkveld?
‘Mijn werkveld is langzaam aan verschoven van geschiedenis naar erfgoed. Maar (de beleving van) erfgoed (sommigen zouden misschien zeggen: the use and abuse of history) is naar mijn mening een belangrijk aandachtsveld voor historici, of zou dat in ieder geval moeten zijn, waarvoor onze beroepsvereniging gelukkig steeds meer aandacht heeft.’
Wat was uw meest memorabele moment als KNHG-lid?
‘Mijn meest memorabele moment was zonder enige twijfel de organisatie van verschillende afleveringen van de Nationale Geschiedenisdag; de eerste in Tilburg in 2001 met als thema Historisch besef. Het was een ideetje van de toenmalige KNHG-voorzitter Hans Blom om als organisatie wat meer naar buiten te treden en daarin samen te werken met de Koninklijke Vereniging van Archivarissen in Nederland (KVAN), de Nederlandse Museumvereniging en de Vereniging van docenten in geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN). Mijn organisatie nam deel als de vertegenwoordiger van de vrijetijdshistorici, en ik was heel intensief betrokken bij de praktische en inhoudelijke voorbereidingen van de verschillende Nationale Geschiedenisdagen, waarbij ik met name goede herinneringen heb aan de samenwerking met Frans Groot, die namens het KNHG in de organisatie zat. Vooral de breedte sprak mij aan, zoals ook de actualiteit en maatschappelijke relevantie van de onderwerpen. De Nationale Geschiedenisdag van 2003 ging bijvoorbeeld over het thema conflict en geweld in de vaderlandse geschiedenis – met nog vers in het geheugen de moord op Pim Fortuyn het jaar ervoor.’
‘Ik ben dan ook heel blij dat het initiatief van toen, dat nu schier vergeten lijkt, onlangs weer is opgepakt door het KNHG, nu in de vorm van de Historicidagen; eerst in Utrecht in 2017 en in 2019 in Groningen, en dat ik in beide edities heb kunnen deelnemen aan (de organisatie van) enkele panelsessies.’
Wat ziet u als de belangrijkste maatschappelijke taak van historici vandaag de dag?
‘Nadenken over de rol en functie van geschiedenis (en erfgoed) in de samenleving hier en nu. En ook bereid zijn onze kennis en expertise te delen met anderen, inclusief het besef dat beroepshistorici niet het alleenrecht hebben op de geschiedenis, maar samen met anderen werken aan vormen van shared authority en citizen science.’
Wat voor rol zou het KNHG volgens u moeten spelen in de samenleving in het algemeen en het geschiedenisveld in het bijzonder?
‘Zie het vorige antwoord, met als speciale rol voor het KNHG het samenbrengen van verschillende partijen, niet alleen vakhistorici, en een platform voor uitwisseling bieden over actuele maatschappelijke onderwerpen. De vergaande academisering en veramerikanisering heeft ertoe geleid dat historici zich aan het maatschappelijk debat hebben onttrokken en alleen nog maar publiceren voor internationale vakgenoten – de goede uiteraard niet te na gesproken, zo was ik heel blij met de meer op het actuele debat gerichte activiteiten van de vorige voorzitter van het KNHG, Susan Legêne.’
Wat zou u studenten geschiedenis en pas-afgestudeerde historici willen meegeven, zo aan het begin van hun professionele leven?
‘Geschiedenis doet ertoe, niet alleen aan de universiteit maar vooral ook daarbuiten. En er zijn vele plekken in de samenleving waar behoefte is aan historici.’
Wat wenst u het KNHG toe voor de komende 25 jaar?
‘KNHG heeft last van de te ver doorgevoerde academisering en internationalisering van de wetenschap, waardoor in Nederland werkzame historici niet langer meer als vanzelfsprekend lid zijn van een Nederlandse beroepsorganisatie. Dit kan echter ook een kans zijn voor het KNHG, door zich nog actiever bezig te gaan houden met de grote maatschappelijke uitdagingen van duurzaamheid en diversiteit, en wat hieraan de bijdrage van historici kan zijn. Op deze wijze kan het KNHG zich nog verder ontwikkelen als een levenskrachtige organisatie met een grote maatschappelijke betekenis. Dat is precies ook wat ik het KNHG toewens voor de komende 25 jaar.’