Als vertegenwoordiger van het KNHG toog Antia Wiersma begin deze maand naar New York, om daar de annual meeting van onze Amerikaanse zustervereniging, de American Historical Association (AHA), bij te wonen. Met haar ‘pet’ als KNHG-directeur op, trekt ze een vergelijking met de Nederlandse Historicidagen en de congressen die het KNHG organiseert.
Eigenlijk is een vergelijking tussen de Historicidagen in Nederland en de Amerikaanse annual meeting een vergelijking tussen een kabouter en een reus. Dat heeft vooral te maken met het ‘verzorgingsgebied’ van het KNHG en de AHA. Waar in Nederland op tien universiteiten geschiedenis kan worden gestudeerd, zijn dat er in de Verenigde Staten meer dan 5.000. Dat verschil in schaal is ook terug te zien in de omvang en grootte van de genoemde congressen. De Historicidagen in 2019 telden 325 geregistreerde deelnemers, en waren een kleine 50 sessies. Een mooi aantal voor Nederland. Op de annual meeting van de AHA afgelopen januari in New York kwamen meer dan 5.000 deelnemers af, en er werden meer dan 500 verschillende sessies, filmvertoningen, workshops en tours gehouden. Waar de deelnemers in Nederland al klaagden over ‘keuzestress’ omdat zoveel interessante sessies samenvielen, is dat overweldigende gevoel in Amerika helemaal groot. Zoals ik vaak in de privésfeer placht te zeggen: ‘Keuzes maken een vak, maar wel een moeilijk vak!’
Een bekende uitspraak in de wereld van de makelaars is ‘locatie, locatie, locatie’. Waar wij in Nederland bewust kiezen voor inhoudelijke en logistieke samenwerking met een universiteit, organiseert de AHA hun annual meeting zelfstandig. Dit betekent dat de locaties die ze in Amerika kiezen vooral grote conferentiehotels zijn, en dat heeft consequenties voor de sfeer. Sommige sessies worden letterlijk in balzalen georganiseerd. En waar een kleine zaal met twintig deelnemers gevuld lijkt, vallen die twintig in een balzaal volledig weg en ontstaat de indruk dat er vrijwel niemand is. In onze kleine universitaire zaaltjes daarentegen hangen we al gauw ‘met de benen eruit’. Daardoor is de interactie ook groter tussen deelnemers en panelleden.
Iedereen die weleens iets georganiseerd heeft, weet dat het succes van een evenement valt of staat met de voorbereiding. Goede draaiboeken waar ‘aan alles gedacht’ wordt en waaruit een duidelijke taakverdeling spreekt, zijn van groot belang. Het helpt ook wanneer je als organisator enigszins perfectionistisch bent aangelegd en let op de details. In Nederland doen we alles zelf. Onze Historicidagen waren dan ook een soort militaire operatie in het klein. In Amerika werkt de organisatie samen met speciale bureaus die delen van het werk uit handen nemen. Dat vereist een heel ander soort overzicht en coördinatie. En de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het met de omvang van de annual meeting ook eigenlijk niet anders kan. Op een kleine wifi-storing na, liep alles voor zover ik kon beoordelen op rolletjes.
Groot verschil met Nederland is dat tot dit jaar de annual meeting van de AHA ook een heel belangrijk moment was voor de Amerikaanse universitaire arbeidsmarkt. Werkgevers en werkzoekenden ontmoetten elkaar, en er was letterlijk en figuurlijk ruimte in het programma en op de locatie voor sollicitatiegesprekken. Op de site van de AHA staan ook de nodige adviezen, richtlijnen en tips voor werkzoekende academici, met titels als Succesful Strategies for Interviews at the Annual Meeting. Menig Amerikaans universitair historicus heeft zijn of haar baan dan ook gevonden op dit congres. In juni vorig jaar heeft de AHA dit afgeschaft, met als belangrijkste argument: … issues relating to the conference’s general tone and atmosphere, technological change, and financial considerations, especially for prospective interviewees. Tevens legt onze Amerikaanse zustervereniging nu de nadruk op andere carrièreperspectieven voor historici, iets wat wij als KNHG al langer doen.
De AHA is een vereniging van academici. De verbreding naar andere historische beroepen is nog lang niet gemaakt, al zijn de eerste stappen gezet. Een van de panelleden memoreerde, als een soort van coming-out, dat het bijzonder was dat zij zonder een doctorstitel deel mocht nemen aan het panel. En een deelnemer in de zaal refereerde aan de lagere waardering die hij, weliswaar gepromoveerd, genoot als universitair bibliothecaris dan collega-academici binnen de AHA-gemeenschap. Dit waren wijze lessen voor mij als directeur van het KNHG, omdat wij er nadrukkelijk voor alle professionele historici willen zijn, gepromoveerd of niet, werkzaam binnen de academie of niet.
Tot slot nog een kleine beschouwing over open access-publiceren. Beroepshalve heb ik een groot aantal sessies over publiceren gevolgd. Deels om te netwerken met collega’s, deels om kennis te nemen van de stand van zaken in Amerika. De onbekendheid met Plan S en de verplichting van financiers om onderzoeksresultaten in open access te publiceren, vond ik ronduit opvallend. Dat Plan S ook consequenties heeft voor wetenschappelijke tijdschriften die in Amerika worden uitgegeven, was nog niet doorgedrongen. Daarnaast was ik verbaasd dat bij veel tijdschriften gedacht wordt, dat ze op de oude voet kunnen doorgaan en zich niets hoeven aan te trekken van de ontwikkelingen rondom open access-publiceren. Het is een gedachte die ook bij de AHA en haar tijdschrift, American Historical Review leeft. Dat deed me realiseren dat wij in Nederland toch al heel wat stappen verder zijn op dit vlak dan onze Amerikaanse broers en zussen.
Antia Wiersma
Directeur KNHG