Dossier Eerste Generatiestudenten – Gerard Aalders

Ik ben in 1946 geboren in Hellendoorn, een dorpje in Overijssel. Mijn vader was de kleermaker van het dorp en mijn moeder bestierde met haar broer een slagerij. Ze waren absoluut niet dom. We lazen thuis altijd heel veel, maar het was niet gebruikelijk dat mensen met een dergelijke sociale achtergrond gingen studeren. Ik had een weinig succesvolle middelbare schoolcarrière en kon daardoor aanvankelijk ook niet studeren. Op mijn zeventiende werd ik van school gestuurd, waarna ik mijn Mulodiploma haalde op de avondschool. Daarna ben ik uit Hellendoorn vertrokken, en heb ik door Europa gezworven. Uiteindelijk ben ik pas in 1975 gaan studeren.

De jaren 70
Toen ik tien was zei mijn opa tegen me: ‘Gerard jongen, je hebt niets te zoeken in dit dorp, trek de wijde wereld in.’ Dat heb ik ook gedaan en ik zwierf als een echte hippie, inclusief baard, door Europa. Ik deed dat altijd liftend. Ik heb bijna een jaar in Engeland gewoond en gewerkt bij een soort ‘vakantie concentratiekamp’. Ik maakte daar veel vrienden uit Scandinavië. Vervolgens heb ik in Denemarken gewoond en daarna een tijdlang in Zweden. Daar heb ik Deens, Zweeds en ook een beetje Fins geleerd. Uiteindelijk ben ik in Italië terechtgekomen. Ik had altijd baantjes, van bordenwasser tot magazijnbediende, want ik had geen creditcard van mijn ouders. Uiteindelijk ben ik zes jaar in het buitenland geweest.

In Italië ontmoette ik mijn partner. Zij studeerde al en ik dacht: ‘ik wil ook gaan studeren’. Ik had altijd het idee om ooit nog eens te gaan studeren, maar ik kon met mijn Mulodiploma niet naar de universiteit. In 1971 ging ik in Amsterdam wonen. Ik heb eerst vier jaar het avondgymnasium gedaan en vanaf 1975 ben ik Scandinavistiek gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Dat was een heel kleine studie waar ik me specialiseerde in het Zweeds. Er waren ongeveer twaalf eerstejaars. Na drie jaar ben ik er ook nog geschiedenis bij gaan studeren. Dat was een best wel zware tijd, aangezien mijn eerste kind inmiddels geboren was. Er was toen nog wel een vrij riante studiefinanciering. Een deel was een gift, en een deel was een lening. Je mocht er heel lang over doen om die lening terug te betalen. Ik moest natuurlijk wel voor mijn kind zorgen en verdiende in de avond in een winkel wat bij.

Ik had me in het begin enorm veel voorgesteld van de universiteit. Ik kwam niet uit een milieu waar men veel met academici omging. ‘Die hoogleraren en docenten zouden vast enorm knap zijn’, dacht ik. Dat ontzag verdween echter snel. Ze wisten wel heel veel, maar alleen over dingen die in hun straatje vielen. Het waren ook de jaren ‘70, waarin alle autoriteit een beetje wegviel. Wij als studenten gingen met hoogleraren de kroeg in en tutoyeerden hen ook. Het was niet zo dat ik veel met andere studenten omging. Ik moest mijn kind opvoeden, ik deed een zwaar inhaalprogramma voor geschiedenis, en had een baantje in de avond. Daardoor heb ik wel geleerd wat systematiek is. Ik ben er heel gedisciplineerd door geworden.

Zowel bij Geschiedenis als bij Scandinavistiek hadden de meeste studenten wel ouders die gestudeerd hadden. En ze kwamen ook allemaal uit Amsterdam of het Gooi. Ik heb me echter nooit een outsider gevoeld. Ik zag wel dat ze dingen mooier konden vertellen dan ik. Nadat ik een keer iemand hoorde spreken over iets waar hij geen verstand van had, was ik daar ook niet meer van onder de indruk. Dat droeg ook wel bij aan het gegeven dat ik me niet achtergesteld voelde. Ik was toen ook al wat ouder en maakte er niet zo’n punt van.

Promoveren
Na het behalen van mijn doctoraalexamens voor beide studies ben ik direct begonnen aan een proefschrift. Dat was niet in Amsterdam maar in Nijmegen, aan de Radboud Universiteit. Daar zat toevallig een Zweedse hoogleraar sociologie die verstand had van mijn onderwerp. Ik promoveerde op de Zweedse neutraliteitspolitiek ten tijde van de Koude Oorlog. Ik heb uiteindelijk zeven jaar aan dit proefschrift gezeten. In 1989 promoveerde ik eindelijk.

Ik had al die jaren als buitenpromovendus gewerkt. Ik kreeg geen cent voor mijn proefschrift. Zelfs de drukkosten werden niet vergoed. De universiteit kreeg overigens wel een aanzienlijk bedrag toen ik promoveerde. Ik had wel een subsidieaanvraag ingediend bij NWO, maar ik kreeg nul op het rekest. Ik was niet boos dat ik geen subsidie kreeg, maar wel over de reden van afwijzing. Mijn onderwerp werd niet relevant genoeg bevonden. Ik kreeg te horen dat iemand die onderzoek deed naar klokinscripties in de Dordogne wel subsidie kreeg. Het was toen ook al waanzinnig competitief. Een medewerker vertelde me dat ik meer kans had gemaakt als er een mij goedgezinde hoogleraar in de toekenningscommissie van NWO zat. Je had dus een kruiwagen nodig.

Ik moest dus blijven werken in de winkel op de Wallen waar ik al sinds mijn studententijd werkte. Ik verdiende daarnaast nog wat bij als vertaler voor het Openbaar Ministerie, maar daar kon ik niet van leven. Er waren te weinig Scandinavische misdadigers in Nederland. En ik heb ook nog Nederlands en Maatschappijleer gegeven op de Slagersvakschool in Utrecht. De leerlingen vonden mijn lessen best interessant, zolang het maar over de doodstraf ging. Het waren de jaren ’80 met een immense werkloosheid, ik had de banen niet voor het uitkiezen. Gelukkig had mijn partner een goede baan.

In 1989 kwam mijn eerste boek uit, twee weken na mijn promotie, en dat heeft me qua inkomsten gered. ‘Zaken doen tegen elke Prijs’, zoals het boek heette, werd in het Zweeds, Duits en het Engels vertaald. Het ging over een belangrijke Zweedse familie die tijdens de oorlog gecollaboreerd hadden met de Nazi’s. Ze hadden van Joden gestolen effecten opgekocht. Het boek werd groot nieuws in Zweden en ik werd op TV geïnterviewd.

Carrière
Na mijn promotie kwam ik in 1993 te werken bij wat tegenwoordig het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) is. Ik werd gekozen uit 200 sollicitanten. Door mijn eerste boek was ik even wereldberoemd geworden in het Nederlandse wereldje van historici. Het was ook het einde van mijn financiële beslommeringen. Ik kreeg een prima salaris en ik mocht zelf bepalen waarnaar ik onderzoek deed. Het was een echte topbaan. Ik ben tientallen keren in het buitenland geweest voor archiefonderzoek en lezingen, van Berlijn tot Washington D.C. Ik ben in vrijwel alle Europese hoofdsteden geweest om te spreken over mijn onderzoek.

Ik zou studenten willen meegeven dat zij goed moeten bedenken wat ze met geschiedenis willen. Voor mij was het enorm frustrerend dat ik na mijn afstuderen lastig een baan kon vinden. Ik dacht dat ik wel uitgekozen zou worden. Ik had laten zien dat ik wat wilde met mijn carrière: ik was na van school gestuurd te zijn, doorgegaan met de avondschool en had twee studies afgerond. Ik heb honderden sollicitatiebrieven geschreven en heb op geen enkele een reactie gehad. Het duurde lang voordat ik uiteindelijk een prachtige baan bij het NIOD kreeg.

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear