Geboren en getogen in België maar inmiddels werkzaam als universitair hoofddocent Erfgoed en Cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, blikt Gertjan Plets terug op zijn eerste jaren op de universiteit. Hoe heeft hij als eerste generatiestudent die tijd beleefd?
Gertjan was heel sterk onder de indruk van wat er allemaal op hem afkwam: ‘Ik had zodanig weinig ervaring met de manier van praten en van kennis produceren, dat ik me vooral stilhield, luisterde en noteerde wat er gezegd werd’. Daarbij leende de studievorm in België zich er ook voor om hoofdzakelijk te luisteren volgens hem.
Stem laten horen
‘In België is het onderwijs vooral in het eerste jaar van de bachelor voornamelijk hoorcolleges. Dan zit je met een stuk of 700 andere studenten in een aula. Daardoor was het ook spannend voor mij om me te laten horen in zo’n gezelschap. Heel gek, want ik vind nu de leukste studenten juist de studenten die actief van zich laten horen tijdens colleges. De studenten waarvan de ouders gestudeerd hadden, waren vaak heel mondig en gingen soms zelfs in discussie met de docent.’
Enige kans
‘Het was heel duidelijk dat ik één kans had van thuis uit’, vertelt Gertjan. Zijn zus en hij waren bij de eersten in de familie die gingen studeren. Daarnaast was er weinig geld. Wat overigens wel bevorderlijk was voor de situatie van Gertjan, was dat er in België voor de lagere sociaaleconomische klasse veel steun is. Zo waren inschrijfgelden niet torenhoog en kreeg hij financiële steun bij het huren van een studentenkamer. Desalniettemin had hij slechts één kans. ‘Daardoor was ik heel ijverig. Ik had in die tijd met name bewijsdrang naar de buitenwereld dat ik de universiteit wel aan kon’, blikt Gertjan nu terug.
Sociale mobiliteit
Er was vanuit huis altijd veel interesse in de studie van Gertjan. Zijn ouders wilden, vanuit een typisch Belgisch socialistisch ideaal, opwaartse sociale mobiliteit stimuleren. Dus zijn ouders hebben er alles aan gedaan om hun kinderen in contact te brengen met musea en andere culturele instellingen. Maar in die dynamiek stond het luisteren en niet het zelf kritische nadenken centraal ‘Als er een professor op tv kwam wilden we vooral luisteren, niet bevragen en doordenken’, aldus Gertjan.
Thuishoren
‘Ik kan me een paar docenten herinneren die mij zeer ongemakkelijk deden voelen, alsof ik niet thuishoorde op de universiteit’, herinnert Gertjan zich. Dat waren dan met name oudere professoren waarvan vorige generaties ook al geleerden waren. Tijdens mondelingen examens voelde hij zich door zijn West-Vlaamse accent niet serieus genomen. Ook had hij nooit geleerd hoe hij mooi een argument kon formuleren en opbouwen. Gelukkig was er ook een professor die uit dezelfde provincie als Gertjan kwam. ‘Zijn ouders hadden een typisch Belgische restaurant naast de kerk, dus volkser kon het niet worden. En bij hem had ik echt het gevoel dat hij me begreep’, blikt hij terug. Uiteindelijk promoveerde Gertjan bij deze docent.
Produceren en praten
Het grootste obstakel wat hij zich tot op de dag van vandaag herinnert, is het zelf durven produceren van kennis: ‘Het weggaan van reproduceren van kennis is iets wat ik echt heb moeten leren als eerste generatiestudent’. Pas echt in de laatste fase van zijn promotieonderzoek is hij dat gaan durven. Eerste generatiestudent zijn brengt ook voordelen met zich mee. Gertjan houdt zich vooral bezig met de productie van geschiedenis in het publieke domein, maar ook met de reflectie hoe geschiedenis leeft. De meest logische toolkit die hierin centraal staat, is etnografie en in gesprek gaan met mensen. ‘Juist die communicatieve vaardigheid van praten met mensen, dat kan ik als geen ander. Ik kijk voorbij het onderwerp en zie allereerst de mens. Ik denk dat dit mede komt door mijn achtergrond als eerste generatiestudent’.
Rol van docent
‘Het is heel belangrijk dat docenten zich ervan bewust zijn wat hun voorkomen is. Iets wat me al opviel toen ik binnen de universiteit in Nederland kwam te werken is dat er vaak toch een bepaald dédain aanwezig is. De manier waarop men zich kleedt, het woordgebruik, maar ook wat belangrijk wordt gevonden en hoe dit wordt gecommuniceerd naar studenten. Je hoeft niet altijd te praten over de hoge cultuur die je in het weekend hebt geconsumeerd of dat complexe boek dat je geschreven hebt, want daarmee laat je andere mensen onzeker voelen. Voor mij als docent vind ik het heel belangrijk dat ik een omgeving creëer waar iedereen zich op zijn gemak voelt en daarmee ook durft te participeren. Als ik college geef sta ik niet in een gepolijst driedelig pak voor de zaal. Ik probeer vooral zo gewoon mogelijk te doen. En als de mogelijkheid zich voordoet, ga ik liever met de studenten aan de koffietafel zitten bij de slachtoffers van de aardbevingen in Groningen, dan een conservator van een Rijksmuseum als gastdocent te vragen. Ik denk dat die manier van onderwijs veel inclusiever kan zijn voor alle klassen.’