Dit jaar was het mijn beurt om KNHG en BMGN te vertegenwoordigen tijdens het congres van onze Amerikaanse zusterorganisatie, de American Historical Association (AHA). Zoals ieder jaar is dit een mastodont van een congres, zowel qua locatie (het overdadige Hilton Hotel Midtown met zijn talloze ballrooms – het grootste en een van de hoogste hotels van New York) als wat de omvang betreft: er waren maar liefst 4.000 deelnemende beroepshistorici, van academici en museummedewerkers, tot archivarissen en docenten.
Sinds een paar jaar heeft de AHA het idee van een overkoepelend congresthema losgelaten. Dit resulteerde ook deze editie in een stortvloed aan sessies over historisch onderzoek en onderwijs, archieven en publieksgeschiedenis, alsook over de ethische standaarden van de beroepsgroep of over de houding van Amerikaanse historici ten opzichte van Gaza en Trump. Aangezien het congres daags na de jaarwisseling startte en twee weken voor de inauguratie van Trump eindigde, voelde je in de wandelgangen zowel nieuwe energie als een groot vrezen voor de toekomst.
Het loslaten van een overkoepelend thema zorgde er dit jaar meer dan ooit voor dat de op dit moment zeer populaire onderzoeksonderwerpen zoals slavernij- en koloniale geschiedenis de conferentie domineerden. Zelf zat ik met open mond te luisteren naar een hoogstaande dissectie van Catherine Halls boek over Edward Long door Vincent Aaron Brown en Sasha Turner, of naar de inspirerende reflecties van Kenneth Pomeranz, Antoinette Burton en Benjamin Talton over de stand van zaken in world history. Deze dominantie van (post)koloniale geschiedenis is natuurlijk een nodige correctie op het gemiddelde onderzoek dat twintig jaar geleden werd gepresenteerd, maar het viel wel op dat andere thema’s zoals religieuze, lokale en sociaaleconomische en wetenschapsgeschiedenis sterk afwezig waren – en datzelfde gold vreemd genoeg ook voor een bloeiend veld zoals ecologische geschiedenis.
Naast deze vakinhoudelijke sessies organiseerde de staff van AHA’s eigen tijdschrift, de American Historical Review (AHR), panels over de werking van historische tijdschriften die op redacteurs, wetenschappelijke redactieleden en auteurs gericht zijn, en die voor mij als managing editor van BMGN steeds inspirerend zijn. Deze sessies bleken dit jaar een rode draad te bevatten: veel Amerikaanse historische tijdschriften, zoals ook de AHR, willen nieuwe (vaak jongere) auteurs en nieuwe lezerspublieken en dus ook abonnees aantrekken. Deze ambitie tot verbreding leidt tot de introductie van nieuwe publicatieformats die afwijken van het klassieke academische onderzoeksartikel van 8.000 woorden, zoals blogs, kortere essays, rondetafelgesprekken, discussiefora, beeldverhalen en video’s.
Sterker nog, onder editor Mark Philip Bradley heeft de AHR explicieter het doel gekregen om alle vormen van geschiedbeoefening, of deze nu plaatsvinden in musea, de erfgoedwereld, de universiteit, het archief, de kunstwereld of het middelbaar onderwijs, te publiceren. In 2022 ontstond daartoe de experimentele sectie AHR History Lab waarin samenwerkingen worden gepresenteerd die de geschiedbeoefening inzake inhoud, vorm of methode beogen te vernieuwen. In een AHR History Lab uit 2024, bijvoorbeeld, bediscussieerden experts inzake oorlogs- en vredesstudies en vredesactivisten de interacties tussen historische kennisproductie en vredesactivisme in de praktijk.
Deze inclusieve benadering van de AHR is buitengewoon boeiend, maar riep bij mij ook vragen op over de precieze identiteit van het tijdschrift. Wil de AHR nu een hoogst wetenschappelijk tijdschrift zijn dat academische criteria hanteert, en waarbij, ondanks alle ambities tot verbreding, het klassieke academische onderzoeksartikel toch de meest ‘prestigieuze’ publicatie is? Of is het een tijdschrift dat echt alle vormen van geschiedbeoefening omarmt, waarbij tevens wordt nagedacht over nieuwe standaarden waaraan bijdragen moeten voldoen? Het was bijgevolg logisch dat we in een van de sessies uitkwamen op de vraag hoe deze verschillende types publicaties op gelijke voet kunnen worden geplaatst, en hoe auteurs hiernaar kijken. Het inrichten bij de AHR van aparte secties voor niet-academische geschiedbeoefening, waarin andere criteria en beoordelingsprocedures gelden dan voor het academische onderzoeksartikel, kan immers ook resulteren in het idee dat het academische artikel en diens criteria toch als standaard blijven gelden, en dat andere types publicaties als ‘tweede garnituur’ overkomen. Een opmerkelijke evolutie is dan weer wel dat de AHR op dit moment meer inzendingen voor het History Lab krijgt dan voor het klassieke onderzoeksartikel. Dat laatste komt misschien ook door het feit dat een onderzoeksartikel bij de AHR zeer rigoureuze peer review moet doorstaan (vier reviewers – een paar jaar geleden zelfs nog zes) en dat de omlooptijd ongeveer drie jaar is.
Kortom, deelnemen aan deze Annual Meeting zette me weer aan het denken over de precieze identiteit en vorm van BMGN. Anders dan de AHR kiest BMGN er duidelijk voor om sterker vast te houden aan haar academische identiteit. Via de al lang bestaande publicatieformats zoals het forum en het discussiedossier wil de redactie wel actuele discussies tussen academische historici onderling, en soms ook met beroepshistorici in het bredere veld, faciliteren. En anders dan de AHR zoekt BMGN vooral via diamond open access en online vernieuwingen naar nieuwe auteurs en publieken. Het recent ontwikkelde HTML-format van BMGN maakt het bijvoorbeeld mogelijk om academisch onderzoek aan de hand van interactieve visualisaties en uitgebreide methodologische toelichting transparanter, beter en op een meer diverse manier te presenteren. De vraag of en hoe BMGN via haar publicaties de taak heeft om academische geschiedwetenschap en de bredere geschiedbeoefening sterker te verbinden blijft dus staan.
Tessa Lobbes, managing editor BMGN – Low Countries Historical Review