Dossier Eerste Generatiestudenten – Erik de Lange

In 2009 ben ik gestart met de bachelor Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). Ik kom uit Steyl, een klein dorpje onder Venlo – wat zelf al geen grote stad is, met twee middelbare scholen en een café waar iedereen elkaar kende. Ik verheugde me enorm op de studie en wilde heel graag geschiedenis studeren. Omdat ik een echte millennial ben had de universiteit voor mij als eerstejaars iets Harry Potter-achtigs. Ik weet nog goed dat tijdens het eerste hoorcollege een vrij norse oude hoogleraar op een Maarten van Rossem-toontje uitlegde dat we hier geen les volgden maar college, en geen proefwerk maakten maar een tentamen.

Weg van huis

Ik ben opgegroeid in Limburg. Ik had veel zin om het stedelijke leven te gaan leven in Amsterdam. Mede door de reistijdvoorrang kreeg ik een kamer in Amsterdam. In het begin ging ik nog elk weekend terug om te honkballen, maar na het eerste jaar stopte ik daarmee. De meeste studenten gingen in het weekend naar huis.

In het begin moest ik nog een beetje mijn sociale kring vinden. Er waren niet veel mensen uit het zuiden die aan de UvA studeerden. De meeste van mijn vrienden van de middelbare school gingen in Maastricht of Nijmegen studeren. Aan de universiteit werd ik als een Limburger gezien, terwijl ik niet een zwaar accent had of dialect praatte. Ik had het gevoel dat ik niet helemaal serieus werd genomen en werd gereduceerd tot een provinciale status. Dat heb ik vrij snel naast me neergelegd. Ik ben in die tijd ook actief mijn accent gaan veranderen en anders gaan praten.

De universiteit wordt steeds diverser. Er zijn nu meer eerste generatiestudenten en mensen uit alle hoeken van de wereld dan ooit. Dat maakt dat mensen zich iets beter bewust zijn van hoe vervelend het kan zijn als je aangesproken wordt op je anders-zijn. Zeker als je een beginnend student bent, kun je je daardoor uit het veld laten slaan.

Voordeel

De studie zelf ging me vrij makkelijk af. Ik had een goede werkethiek en was streberig. Mijn cijfers waren uitstekend. In het derde jaar nam een docent mij na een college apart en vroeg wat ik wilde. Ik antwoordde voorzichtig dat ik misschien de onderzoeksmaster wilde doen. De docent zei vervolgens dat zij zeker wist dat ik die master moest gaan doen, en dat ik moest gaan promoveren.

Er waren ook studenten die al tijdens het eerste jaar bezig waren met bijvoorbeeld zorgen dat ze hun master in Cambridge of Oxford konden gaan doen, of naar het buitenland konden gaan. Ik had helemaal geen idee dat dat mogelijk was. Er waren ook studenten die vrij snel student-assistent werden met als doel om later te gaan promoveren. Dat waren allemaal dingen waar ik eigenlijk helemaal geen weet van had. Later realiseerde ik me dat mensen die ouders hadden die al naar de universiteit waren geweest, daar veel beter van op de hoogte waren.

Mijn ouders stonden volledig achter mijn studiekeuze. Ze hadden zelf niet gestudeerd, maar ze lazen wel elke ochtend de krant en op vakantie bezochten we musea. Ik denk dat in die musea en met het bezoeken van oude ruïnes de fascinatie voor geschiedenis is ontstaan.

Mijn ouders waren altijd heel betrokken bij mijn studie. Mijn vader is heel erg geïnteresseerd in geschiedenis. Hij vroeg vaak naar wat voor een artikel ik aan het lezen was, of wat voor een boek ik nu weer moest kopen. Hij vond het ook leuk om papers te lezen als ik ze had ingeleverd. Mijn ouders hadden eigenlijk wel een goed beeld van wat de universiteit was en wat ik daar deed. Er zat misschien wel wat minder druk achter bij mij. Bij andere studenten wiens ouders gestudeerd hadden of hoogleraar waren geweest was dat heel anders. Ik zag soms bij andere promovendi dat zij tegen heug en meug promoveerden om er maar bij te horen in de familie. Als de studie geschiedenis aan de universiteit niet gelukt was, hadden mijn ouders dat ook goed gevonden. Ik zou mijn weg wel vinden.

Gelukkige generatie

Als student heb ik het financieel nog redelijk makkelijk gehad in vergelijking met de pechgeneratie. Ik was eigenlijk nog van de gelukkige generatie. Als scholier had ik altijd gewerkt en kon met wat spaargeld en een kleine lening tijdens de eerste twee jaren van mijn studie prima rondkomen. Ik hoefde daardoor ook niet te werken en kon me volledig richtten op mijn studie. Ik had ook geen dure levensstijl: ik kocht tweedehands kleren en boeken, mijn kamer was vrij goedkoop en ik kreeg er een beetje huurtoeslag voor. De huur van de kamer van sommige studenten werd door hun ouders betaald, maar ik had niet het idee dat ik iets tekortkwam. Uiteindelijk ben ik wel gaan werken. Er was in mijn tijd ook nog geen bindend studieadvies bij geschiedenis. Ik hoefde me niet heel erg druk te maken als ik niet nominaal zou afstuderen.

Wat denk ik het belangrijkste is voor studenten in het algemeen, is financiële steun vanuit de overheid. Ik zie nu bij studenten dat zij serieuze werkweken moeten combineren met vrij intensieve studieverplichtingen. De overheid zou meer de structurele voorwaarden moeten scheppen waarin eerste generatiestudenten naar de universiteit kunnen gaan zonder hemel en aarde te verzetten. Dat is denk ik nog veel belangrijker dan wat de universiteit allemaal kan doen.

Wat ik bij sommige studenten zie, is dat zij een heel geijkt beeld hebben van hoe het is om student te zijn en wat je allemaal moet doen aan de universiteit. Dat je bij een studievereniging of studentenvereniging moet om vrienden te maken, ongeacht of je daar nou helemaal op je plek bent of niet. Ik ben zelf nooit lid geweest van een studentenvereniging, maar ik ben ook in een sociale omgeving terechtgekomen waar ik me heel erg thuis voelde.

Ik zou eerste generatiestudenten willen meegeven dat je zeker niet de enige bent. Er zijn genoeg mensen om je heen die dezelfde achtergrond hebben als jij. En er zijn steeds meer docenten die zelf ook eerste generatiestudenten zijn geweest.

 

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear