Dossier Eerste Generatiestudenten – Maurits Huijbrechtse

Maurits Huijbrechtse

‘In 2018 ging ik Geschiedenis studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Een eerste jaar is altijd vrij massaal en hoewel het een kleine opleiding is, zijn er nog steeds veel medestudenten en je kunt natuurlijk niet iedereen leren kennen. Voordat ik begon aan de opleiding, had ik deelgenomen aan de introductieweek van de UvA. Dit heeft heel erg geholpen. Ik heb die hele week in Amsterdam geslapen. Ik had contact opgenomen met de organisatie en ik kon in een kantoortje van Sporthal Universum slapen. Hierdoor hoefde ik niet elke dag mijn matje op te ruimen en kon ik mijn luchtbed laten liggen. Dat heeft me wel de eerste contacten met medestudenten opgeleverd. Toch woonde ik nog thuis dus was het af en toe wel puzzelen om te kijken hoe ik kon meekomen.

Vanaf het begin van mijn studie ben ik lid geweest van de studievereniging. Tijdens mijn bachelorperiode was ik redelijk actief als lid. Ik was vaak te vinden op de wekelijkse borrels. De studievereniging organiseerde een keer per jaar een ‘battlefield tour’. Vanaf mijn eerste jaar ben ik elk jaar meegegaan. Het bestuur hield een plek voor me vrij omdat ik minder makkelijk mee kon met grote reizen. Dat soort dingen maken het weliswaar wat makkelijker, maar dat neemt niet weg dat ik vind dat het binnen de universiteit nog steeds te weinig gaat over mensen met een beperking – of het nou gaat over fysieke beperkingen of anderszins.

Toch bleef contact leggen met medestudenten tijdens de bachelor ingewikkeld. Iedereen is een beetje aan het uitzoeken bij wie ze passen en er vormen zich altijd groepjes. Ik heb dat wel kunnen verzachten door actief lid te zijn van de studievereniging. Ik kamp ook wel met hele praktische zaken. Zo woon ik nog thuis en Amsterdam is nou ook weer niet de meest toegankelijke stad voor mensen met een handicap. Ik wil erbij horen op inhoudelijke gronden. Ik kan natuurlijk niet mee naar feesten iedere week.

Nederlandse universiteiten
Ik heb uiteenlopende ervaringen met docenten. Het is weleens gebeurd dat docenten me op een bepaalde manier tegemoet traden. Op een manier die in hun ogen past bij hoe je mensen met een handicap zou moeten behandelen, terwijl dat niet altijd passend is of hoe ik tegemoet getreden zou willen worden. Zo was er binnen de UvA een mail rondgestuurd over dat uit onderzoek bleek dat de UvA slecht scoorde op het gebied van toegankelijkheid. Die docent sprak mij daarop aan alsof ik de representant was van die groep. ‘Ja, ik heb een broer die een beperking heeft’, voegde de docent hier nog aan toe. Dat vind ik net een verkeerde manier om dat soort kwesties bespreekbaar te maken. Toch heb ik ook ervaren dat andere docenten zich wel empathisch opstelden naar gehandicapte studenten toe.

In de Nederlandse geschiedenis werden mensen met een handicap vrij letterlijk gemarginaliseerd. Ze zaten in instituten en stonden aan de randen van de samenleving. Dat heeft een hele grote achterstelling opgeleverd. Daarbij komt kijken dat mensen heel ongemakkelijk worden van contact met een gehandicapt persoon. Ik ben bijvoorbeeld voor veel medestudenten de eerste persoon in een rolstoel geweest waar ze een serieus gesprek mee hadden – buiten misschien hun eigen opa en oma om, bij wijze van spreken. Ik ben dat wel gewend omdat ik dat toch vrij vaak meemaakte op de middelbare school en ook daarna.

Streber
Ik ben eerste generatiestudent en ik zit in een rolstoel. Ik wil er graag bij horen dus ik moet ervoor zorgen dat ik op de goede momenten mijn hand opsteek, de juiste scherpe vraag stel of contact maak. Dit zijn voor een gedeelte vaardigheden die je leert door het leven met een handicap. Ik krijg wel eens van mensen terug dat mijn bijdrage zinnig is en dat motiveert om door te gaan. Dat is soms wat lastig omdat je op sociaal vlak snel streberig overkomt. Dat kan voor afstand zorgen tussen mij en medestudenten. Het kan de indruk wekken dat ik er al bijna ben, terwijl ik natuurlijk ook door alle hoepels moet springen.

“Hierdoor heb ik met een van mijn docenten eerder een biertje gedronken dan dat ik bij hem in de collegebanken zat.”

Ik heb nooit schroom ervaren om bijvoorbeeld professoren of onderzoekers aan te schrijven als ik met een bepaald onderzoek bezig was. De rolstoel maakt het voor mij ook makkelijker om te netwerken, want ik blijf vaak mensen bij. Ik doe het niet bewust, maar ik ben vaak de laatste die de collegezaal verlaat. Ik heb dan een kort gesprekje met docenten. Dat heeft me al eens een keer werk opgeleverd. Ik bezoek in mijn vrije tijd graag lezingen en andere evenementen. Hierdoor heb ik met een van mijn docenten eerder een biertje gedronken dan dat ik bij hem in de collegebanken zat.

Mijn onderzoeksinteresse ligt bij persoonlijke verhalen en ik focus me graag biografisch en sociologisch op groepen mensen. Ik ben wat dat betreft echt een archiefrat. Ik probeer ook altijd om naast de gebaande ‘onderzoekspaden’, bijvoorbeeld met nabestaanden in contact te komen. Net een stapje meer zetten waardoor je een interessanter eindproduct kunt afleveren.

Eerste generatie
Ik ben enig kind. Mijn beide ouders zijn ambtenaren. Mijn vader werkt in de groenvoorziening in Amsterdam en mijn moeder bij de politie in Amsterdam. Mijn ouders hebben mij altijd gesteund en dat doen ze nog steeds. Ze hebben me sinds jonge leeftijd al vrijgelaten in mijn interesses.

Soms kwam ik met ouders van medestudenten in aanraking. Dan had ik meteen door dat er een verschil is tussen die ouders en mijn ouders. Mijn ouders stellen zich veel meer afwachtend op. Ze kunnen ervan genieten dat ik op de universiteit helemaal in mijn element ben. Maar het is voor hen wat ingewikkeld om zich tot ouders van medestudenten te verhouden. Bij de uitreiking van mijn bachelordiploma vonden ze het bijvoorbeeld lastig om met andere ouders in gesprek te gaan. Ik heb vrienden die ook eerste generatiestudent zijn. Het is voor ons erg herkenbaar dat je thuis aan de eettafel soms zaken eerder moet toelichten, of meer moet vertellen over de structuur van je opleiding.

Durf je uit te spreken
Wat ik universiteiten zou willen meegeven is om de lijnen met studenten met een beperking kort te houden. Ga niet vanuit eigen perspectief bedenken hoe je het gaat aanpakken. Ga al vroeg in gesprek met de student en wees daarbij proactief. Vaak is het zo dat de student in kwestie naar de universiteit of docent toe moet stappen als er behoefte is aan extra hulp. Het gevolg daarvan is dat de student ook eerder een soort gevoel van dankbaarheid moet tonen wanneer die hulp wordt geboden. Studenten wil ik meegeven dat ze hun handicap vooral niet moeten zien als een beperking, maar juist als een verrijking. En durf je uit te spreken richting de universiteit.’

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear