In de februari-editie van onze jubileumrubriek Lid aan het Woord: Hans (J.C.H.) Blom (77) uit Leiden, emeritus hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en oud-directeur van het NIOD. Van 1961 tot 1968 studeerde hij geschiedenis aan de Universiteit Leiden. De heer Blom werd eind jaren zestig al lid van een van de voorlopers van het toenmalige Nederlands Historisch Genootschap (NHG), het Historisch Genootschap.
Waarom bent u destijds lid geworden van het Historisch Genootschap?
‘Het sprak eind jaren zestig van de vorige eeuw min of meer vanzelf dat je als jong afgestudeerd historicus met een promotieplaats in Leiden (een soort AIO-plek avant la lettre; ik had de rang van doctoraalassistent) graag tot dé centrale organisatie van de beroepshistorici wilde behoren. Ik neem aan dat mijn promotor Ivo Schöffer mij voordroeg.’
Op welke manier verhielden KNHG en BMGN zich tot uw werkveld?
‘Het NHG bood een van de contexten waarin je vakgenoten van elders ontmoette. En de BMGN was het Nederlandstalige tijdschrift bij uitstek voor de Nederlandse geschiedenis, naast het Tijdschrift voor Geschiedenis, waarzonder je eigenlijk niet kon als je een loopbaan in de universitaire wereld ambieerde, en trouwens ook niet als je vooruitzicht leraar was. Dat laatste was toen ook het meer voor de hand liggende beroep voor een afgestudeerd historicus. Dat de academische wereld zoveel kansen zou gaan bieden, was toen ik afstudeerde nog niet duidelijk.’
Wat was uw meest memorabele moment als KNHG-lid?
‘Dat is een beetje lastig om te zeggen, omdat ik nogal actief ben geweest in het genootschap. Niet alleen door het bijwonen van bijeenkomsten (lezingen, jaarvergaderingen, congressen) en leveren van artikelen en recensies voor de BMGN, maar ook in commissies en besturen. Dat leverde allerlei memorabele momenten op. Zo was ik een tijdlang voorzitter van de onderwijscommissie, die de contacten tussen de universitaire historici en de leraren geschiedenis probeerde te bevorderen en de positie van het vak in het voortgezet onderwijs poogde te verdedigen tegen de neigingen in de politiek geschiedenis als afzonderlijk schoolvak af te schaffen. Dat leverde erg interessante en soms spannende contacten op met leraren, en een enkele keer ook in de politiek. Van 1983 tot en met 1988 was ik voorzitter van de redactie van de BMGN (en in die functie ook bestuurslid van het NHG). Dat was heel leuk werk. In het bijzonder aan de contacten met de mensen van het bureau van NHG/BMGN en met de Vlaamse collegae bewaar ik heel goede herinneringen. In 1985 produceerden wij, als gevolg van een wat curieuze telling, de honderdste jaargang van de BMGN. De laatste aflevering daarvan – waarin ik een artikel schreef over de geschiedenis van het blad onder de titel ‘Een eeuwfeest?’ – boden wij tijdens een plechtige bijeenkomst aan minister-president Lubbers aan, die bij die gelegenheid verleid werd tot een aardige toespraak over het belang van geschiedenis. Eind vorige eeuw werd ik voorzitter van wat onder mijn voorganger Cees Fasseur het Koninklijk NHG was geworden, een mooie functie waarin je de veelzijdigheid van ons wereldje goed leerde kennen. In die tijd legden we ook de grondslag voor het naar Nederland halen van het grote internationale wereldcongres van historici, dat eens in de vijf jaar wordt gehouden. Aansluitend werd ik voorzitter van de commissie die dit congres in 2010 in Amsterdam organiseerde en als zodanig vaste gast van het Internationaal Comité voor de Historische Wetenschappen (CISH/ICHS). Ik denk dat ik dit congres, dat we met een mooie sessie in de Amsterdamse Stopera openden, wel als mijn meest memorabele activiteit als KNHG-lid beschouw.’
Wat ziet u als de belangrijkste maatschappelijke taak van historici vandaag de dag, en wat voor rol ziet u daarbij voor het KNHG weggelegd?
‘De belangrijkste maatschappelijk taak voor historici, ook vandaag de dag, is dunkt mij het verhogen van het historisch bewustzijn tegenover de waan van de dag en de kortzichtigheid die een goede analyse van hedendaagse vraagstukken in de weg staat. Daarbij is van het allergrootste belang dat in die aandacht voor het verleden vanuit ons vak de eigen dynamiek van het historisch proces en dus ook het eigen, van het heden afwijkende, karakter van het verleden centraal staan. Bestudering van het verleden heeft wel een essentiële verklarende betekenis voor het heden, maar het kan niet één-op-één op dat heden worden geplakt. Laat staan dat er eenvoudig toepasbare lessen uit het verleden kunnen worden getrokken om de vraagstukken van het heden op te lossen. Daarvoor is die eigen dynamiek, ook van het heden, te belangrijk. Je kunt zo bezien dus ook niet van het verleden leren, maar het geeft wel te denken over het heden. Arie van Deursen stelde al eens: “Je kunt wijs worden van het verleden.”’
Dat historici (en dus het KNHG) – onder erkenning van de morele en maatschappelijke dimensies van de geschiedbeoefening – dit alles volledig onpartijdig dienen te doen, spreekt vanzelf. Wetenschapsbeoefening in politieke dienstbaarheid met een vooraf bepaalde wenselijke uitkomst is een grote bedreiging voor het vak en belemmert verklarend inzicht. Brede maatschappelijke dienstbaarheid met het oog op precieze reconstructie van (delen van) het verleden, waar actuele vraag naar is, is natuurlijk juist wel een belangwekkende taak van historici, naast de genoemde wezenlijke bijdrage aan inzicht in het heden als hoge mate historisch gegroeid.’
Wat wenst u het KNHG toe voor de komende 25 jaar?
‘Ik wens het KNHG toe dat het de komende 25 jaar zijn rol in bovenstaand opzicht zal kunnen voortzetten, zo mogelijk nog zal uitbreiden, mede door een (veel) groter aantal leden-historici uit alle sectoren van de samenleving.’
Tot slot: wat zou u studenten geschiedenis en pas-afgestudeerde historici willen meegeven, zo aan het begin van hun professionele leven?
‘Waar je ook werkzaam bent of zult zijn: behoud de vreugde in ons vak om zichzelf wille. Niets is immers mooier dan je echt verdiepen in een historisch verschijnsel en het in zijn eigen aard uiteindelijk menen te begrijpen. Wat mij betreft gaat dat nooit meer over!’