Promotie Douwe Faber- Memoria in Leiden in de late Middeleeuwen. Stichten en bespreken. Samenwerken en betwisten

14 do
Datum
14 juni 2018
Vanaf
00:10
tot
00:11
Periode
Middeleeuwen
Adres

Universiteit Utrecht

Uitgaand van het besluit van graaf Floris V om de Duitse Orde te belasten met de zorg voor de dodengedachtenis (memoria) van zijn vader, probeerde Douwe Faber in zijn proefschrift vast te stellen wat dit betekend heeft voor Leiden. Dodengedachtenis is een kernelement in het godsdienstige leven in Leiden, zo bleek uit zijn onderzoek. Op donderdag 14 juni om 11.30 uur verdedigt Faber zijn proefschrift ‘Memoria in Leiden in de Late Middeleeuwen. Stichten en bespreken. Samenwerken en betwisten’.

Zorg voor de zielen

Faber beschrijft de zorg voor de zielen van de overledenen in deze stad tussen de late dertiende eeuw en de zestiende eeuw als een pluriform fenomeen, met als grondslag onzekerheid over het lot van de zielen in het hiernamaals en de hoop op eeuwig heil na boetedoening en ondersteuning door het gebed van de Kerk en de gelovigen. Met de term memoria duiden we het geheel aan van organisatorisch en liturgisch handelen dat hun herinnering vasthoudt en hen als levend tegenwoordig maakt. De dodengedachtenis blijkt van grote betekenis te zijn geweest voor het godsdienstig leven in laatmiddeleeuws Leiden.

Archiefonderzoek

Het onderzoek was mogelijk door bronnen in de archieven van Erfgoed Leiden en Omstreken (onder meer memorieboeken) en in het archief van de Ridderlijke Duitse Orde in Utrecht. De pastoors van de Pieterskerk behoorden sinds 1268 tot de Duitse Orde. Graaf Floris V had hen in Leiden gebracht voor de dodengedachtenis (memoria) van zijn in 1256 in West-Friesland gesneuvelde vader, graaf en rooms-koning Willem (II). In zijn oorkonde garandeerde hij tegelijkertijd de bestaande rechten van de burgers.

Zelfstandige burgers

De Orde stichtte in Leiden een commanderij, zoals ook op enkele andere plaatsen in het graafschap. Hun komst leidde naast de noodzakelijke samenwerking ook tot belangentegenstellingen tussen de Duitse heren en de stedelingen, bijvoorbeeld over de voordracht van priesters voor de altaarstichtingen die burgers in het leven riepen voor hun dodengedachtenis. Zij wensten die bevoegdheid te behouden in hun families. Deze zelfstandigheid van de burgers blijkt ook bij het maken van afspraken over jaarlijkse gebeden (jaargetijden) waarvoor velen zich wendden tot de bestuurders van enkele burgerlijke instellingen en niet rechtstreeks tot de pastoors van de Pieterskerk. De behoefte die zelfstandigheid te verdedigen vinden we ook bij de beroemde jurist Philips van Leiden (+1382).

© KNHG 2024 Website: Code Clear