Dossier Eerste Generatiestudenten – Juliette Roding

Juliette Roding

‘Ik ben de oudste in een gezin bestaande uit vader, moeder en twee kinderen. Mijn vroegste jeugd ‒ ik ben van 1953 ‒ viel samen met de wederopbouwperiode. Mijn vader, die tijdens de tweede Politionele Actie als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië had gevochten en aan PTSS leed, werkte aanvankelijk als baanwachter bij de NS. Mijn moeder, die na de lagere school de ULO (Uitgebreid Lagere School) had gevolgd, was huisvrouw. Er heerste tot ca. 1960 grote armoede in het gezin.

Op de lagere school haalde ik goede cijfers. Lezen was een manier om andere werelden te ontdekken. Mijn ouders hadden als vervolgopleiding de MMS (Middelbare Meisjesschool) voor mij in gedachte, maar dankzij de moeder van een vriendinnetje uit het gegoede deel van de buurt, mocht ik naar het Stedelijk Gymnasium, dat sinds jaar en dag werd bevolkt door kinderen uit de hogere kringen uit Utrecht en omgeving. Ik heb daar een heerlijke tijd gehad. Van enige vorm van discriminatie of zelfs maar neerbuigendheid heb ik weinig tot niets gemerkt, ook al droeg ik geen dure kleren en kon ik niet naar de sportclubs waar mijn medescholieren lid van waren.

Na het gymnasium begon ik in 1972 aan de studie Kunstgeschiedenis en Archeologie. De eerste jaren woonde ik thuis, totdat ik met bijbaantjes genoeg kon verdienen om op kamers te gaan. Voor studentenverenigingen was geen geld. Daarentegen gebruikte ik de vrije tijd om zoveel mogelijk bijvakken te volgen en later ook stages te lopen. Ook de studie Kunstgeschiedenis was een bolwerk van hoofdzakelijk meisjes uit zeer gegoede milieus, die vaak voor de eindstreep trouwden en uit het zicht verdwenen. Mijn ouders hadden voor mij ook een goed huwelijk voor ogen en verweten mij regelmatig dat ik de studie te serieus nam en dat ik dreigde ‘een overjarige non’ te worden. Het vreemde is dat zich juist op dat vlak enkele vervelende zaken hebben voorgedaan, die we nu zonder meer als ‘me too’ zouden benoemen. Ik denk dat juist eerste generatiestudenten ‒ zeker in die tijd ‒ kwetsbaar waren voor ongepaste avances.

Nadat ik de studie met goede resultaten had voltooid, kwam ik vanuit de provincie bij de UvA terecht, als wetenschappelijk medewerker in tijdelijke dienst. Van het ene moment op het andere stond ik voor een volle zaal college te geven. Juist met de oudere collega’s en de studenten had ik goed contact, maar ik kreeg het wel te verduren van de vrouwen in de staff die maar een paar jaar ouder waren dan ik. Zo liet ik mij tenslotte overhalen om mijn lange haren af te knippen ‘omdat ik daarmee op Maria Magdalena leek en het feminisme tot schande was [sic]’.

Tijdens een verblijf in het buitenland bemachtigde ik een promotieplaats bij ZWO (nu NWO). Voor het drukken van het proefschrift en de promotieplechtigheid zelf heb ik ‒ nadat het manuscript al was goedgekeurd ‒ nog twee jaar moeten sparen. Op dat moment was mijn tweede kind net een half jaar oud.

Via een open sollicitatie kwam ik in Leiden terecht, waar ik tot mijn pensionering heb gewerkt. Bij de aanstelling ontdekte ik al meteen dat ik in een lagere salarisschaal kwam dan niet gepromoveerde, mannelijke collega’s, maar dit heb ik met succes aangevochten. De eerste tien jaar heb ik tijdelijke aanstellingen gehad. Postdoc posities waren er nog niet en bij elke reorganisatie was het voor mij een angstige tijd, ook omdat ik er met de twee kinderen inmiddels alleen voor stond.

Er is onlangs veel te doen geweest over het schilderij met sigaren rokende witte mannen van Rein Dool dat van de muur verwijderd zou moeten worden. Maar juist dit schilderij schetst op ondubbelzinnige wijze de situatie zoals die tot het begin van deze eeuw in Leiden was: het was een mannenwereld en het handjevol vrouwen dat er rondliep was ‒ zo ontdekte ik later ‒ vaak ‘de echtgenote van’. Veel andere vrouwen verdwenen van het toneel.

Achteraf gezien zou ik zeker in de eerste jaren veel baat hebben gehad bij een goede, onafhankelijke, coach die mij raad had kunnen geven bij het opbouwen van een carrière. Hoewel ik in mijn onderzoek en onderwijs duidelijk een eigen niche heb gevonden, en ook vele publicaties op mijn naam heb staan, is het mij ondanks herhaalde pogingen nooit meer gelukt om na die eerste ZWO-beurs een substantiële onderzoeksubsidie te verwerven. Diverse pogingen om een hoogleraarschap te bemachtigen zijn eveneens gestrand.

De hand in eigen boezem stekende, moet ik eerlijkheidshalve bekennen dat ik zeker in het begin van mijn universitaire loopbaan veel te bescheiden, te aardig en te behulpzaam ben geweest, hetgeen duidelijk te maken heeft met mijn roots. Ik wens jonge ambitieuze vrouwen een beter begeleide en minder zware route toe’.

 

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear