Betrokken burgerschap overleeft het Ancien Regime – Verslag KNHG Congres Nieuwe Staat, Nieuwe burgers

Periode
19e eeuw

Op vrijdag 12 mei 2017 werd het goedbezochte KNHG Voorjaarscongres Nieuwe staat, nieuwe burgers? Burgerschap in de Lage Landen, 1750-1850 gehouden in de VOC zaal van de Universiteit van Amsterdam. Een passende locatie aangezien het Oost-Indisch Huis zowel de vroegmoderne VOC herbergde als in de negentiende eeuw ambtenaren van de groeiende nationale staat. De doelstelling was een nieuw licht te werpen op de geschiedenis van de Lage Landen rond 1800 door de lens van het burgerschap. Het meeste onderzoek van de laatste decennia naar de Belgische en de Nederlandse geschiedenis rond 1800 richt zich volgens de organisatoren op de vorming van de moderne Nationale staat. De sprekers in dit congres hebben juist het perspectief van het overleven van het Ancien Regime onder de aandacht willen brengen, zonder daarbij te de belangrijke nationale dimensie van deze periode te willen ontkennen of bagatelliseren.

Judith Pollmann en Henk te Velde zetten in hun inleiding uiteen dat het de organisatoren ging om het soort burgerschap dat draait om de praktijken van burgerschap die voortkomen uit betrokkenheid en identificatie met medeburgers. De werkhypothese van de Leidse onderzoeksgroep onder leiding van Pollmann en Te Velde is dat het ‘betrokken burgerschap’ ervoor zorgde dat de samenleving erin slaagde om de vele politieke transities in het revolutietijdvak op te vangen. In hun lezing gaven zij aan dat de doorwerking van Ancien Regime, in het bijzonder het lokale burgerschap, in de historiografie van de periode rond 1800 onvoldoende benadrukt is geweest en ook een nieuw licht werpt op de (laat) negentiende-eeuwse ontwikkeling van het burgerschap.

In de verschillende volgende lezingen werd steeds een bepaald aspect van het congresthema vanuit Noordelijk en Zuidelijk perspectief behandeld. In de eerste sessie kwam het sociaal-culturele perspectief aan bod. Zo spraken Jane Judge en Joris Oddens over armenbrieven aan de soeverein. Hun onderzoek laat zien dat neutrale identificatie met het vaderland niet de enig mogelijke identificatiestrategie is voor rekestranten. Politieke identificatie met de factie was een andere mogelijke strategie die gedurende de gehele onderzochte periode van Willem V tot Willem I onder bepaalde omstandigheden kon worden ingezet. Er was een ontwikkeling van verbondenheid met de factie naar verbondenheid met de natie, maar beide vormen bleven naast elkaar bestaan.

Carolien Boender en Marjolein Schepers bespraken vervolgens de inhoud en grenzen van burgerschap aan de hand van de armenzorg. Armenzorg was verbonden met lokale verbondenheid. Deze werd bepaald aan de hand van de karakteristieken ‘eerbaarheid’, ‘religie’, ‘geworteldheid’, ‘geliefdheid’ en ‘sociale netwerken’, die zowel door gegoeden als door armen gedeeld werden. In het debat werd ingegaan op de vraag in hoeverre de armenzorg generaliseerbaar is voor burgerschap in het algemeen, maar ook kregen de sprekers vragen over het vermeende ontbreken van het formele en institutionele kader van dit type burgerschap in hun presentatie. Verder werden onder meer vragen gesteld over de rol van de kerk en het instrument van verbanning.

Brecht Deseure en Diederik Smit spraken vervolgens in de tweede sessie (‘het politiek-culturele perspectief’) over de rol van de regio en provincies. Opvallend was dat zij constateerden dat in dit geval de Noord- en Zuid-Nederlandse ervaring uiteenliep. Terwijl in het Noorden de oude provincies terugkeerden, werd in het Zuiden juist vastgehouden aan de departementen uit de Franse tijd, die deels ook als historisch werden beschouwd. Beide heren besteedden aandacht aan het al dan niet gebruik van historiserende argumenten in de grondwetscommissie van 1814 en 1815. Vragen gingen onder meer over de positie van Limburg en de scheiding tussen Noord- en Zuid-Holland, evenals de positie van de adel.

Lauren Lauret sprak vervolgens over de continuïteit tussen de Staten-Generaal van de Republiek en die van het Koninkrijk. Zij betoogde dat de republikeinse traditie gericht op harmonie en kalm overleg in plaats van retorisch vuurwerk voortleefde na 1814. Het verschil in traditie verklaarde volgens haar ook deels het verschillende gedrag van de Noordelijke en Zuidelijke parlementariërs. Het debat ging onder meer over de vraag in hoeverre de specifieke parlementaire cultuur van het Restauratietijdvak door de ancien regimeoverlevering of door de politieke context van de Restauratie bepaald werd. Els Witte benadrukte verder het belang van persoonlijkheden en ideologie van de politici.

Lezing Lauren Lauret @SNieuwenbroek

In de derde sessie werd gesproken over het economisch perspectief. In een verrassende lezing over de Antwerpse en de Rotterdamse suikerhandel benadrukten Hilde Greefs en Marjolein ’t Hart de veerkracht van de suikerhandelaren en de lokale economie in het algemeen. Belangrijke factoren waren de familienetwerken, de contacten met de lokale overheid en de diversificatie van activiteiten en risicospreiding. Zij nuanceerden hiermee het bestaande beeld van stagnatie en krimp in de Napoleontische periode, dat vooral van toepassing is op de situatie in Amsterdam waar oligarchische structuren zich sterker handhaafden.

In het slotdebat werd onder meer door Maarten Prak de doorwerking van de staatkundige structuren van de prerevolutionaire republiek besproken en de republikeinse instituties opnieuw gewaardeerd. De koloniale context fungeerde volgens Alicia Schrikker als een vergrootglas van het burgerschapsdebat. Els Witte stelde dat 1830 een artificiële cesuur is in de Belgische geschiedschrijving en vroeg aandacht in dit opzicht voor het verenigingsleven. Niek van Sas prees vooral de meerwaarde van de vergelijking tussen Noord en Zuid als matrix voor verder onderzoek. Pollmann concludeerde ten slotte optimistisch dat een van de actuele lessen van het onderzoeksprogramma was dat mensen goed om blijken te kunnen gaan met grote maatschappelijke en politieke verandering zolang deze veranderingen niet als breuk ervaren worden. De levendige discussie en de vele vragen maakten duidelijk dat het congresthema velen aansprak en het gekozen perspectief vruchtbaar bleek voor verder vernieuwend onderzoek.

Matthijs Lok, Universiteit van Amsterdam

Opmerkingen

© KNHG 2023 Website: Code Clear