Verslag: Interrogating Our Tools – KNHG Digital History Workshop

Op 24 maart werd aan de VU een workshop georganiseerd waarin de impact van digitalisering op de historische praktijk centraal stond. Susan Legêne, Professor Politieke Geschiedenis aan de VU, opende de workshop met de observatie dat uit een recente survey bleek dat historici zich in het algemeen vertrouwd voelen met digitale bronnen en werkmethoden, een vertrouwen waar volgens de organisatoren vraagtekens bij gezet moeten worden.

Susan Legêne. Foto: Leonie de Goei

Andreas Fickers, Professor Contemporary and Digital History en directeur van het Luxemburgse Centre for Contemporary and Digital History, haakte hierop in en betoogde dat de afstand tussen de zich steeds versnellende vernieuwing van digitale technieken enerzijds en de trage aanname hiervan en kritische reflectie hierop in de academische wereld anderzijds steeds groter wordt. De vraag hoe een nieuwe generatie van historici het best kan worden getraind op het terrein van de digitale geesteswetenschappen wordt daarom steeds dringender. Hij begon de discussie met een breed overzicht van de uitdagingen en mogelijkheden die digitalisering met zich heeft meegebracht. Hij somde deze op in zes vragen waarmee historici aan de slag moeten:

  1. Hoe verandert digitalisering het concept en de functie van het archief en het archiveren?
    Sinds de negentiende eeuw heeft de archivistiek een arsenaal van concepten en procedures voor de selectie, inventarisatie, conservering, en vindbaarheid van bronnen ontwikkeld en zo de professionalisering van de geschiedenis als een wetenschappelijke discipline mede mogelijk gemaakt. Met de opkomst van data, databases, en digitalisering op grote schaal worden centrale concepten zoals de originaliteit, authenticiteit, integriteit, de herkomst van bronnen en ook de autoriteit van het archief in vraag gesteld.
  2. Welke nieuwe heuristiek van het opzoeken (“search”)  hebben we nodig in het tijdperk van het Internet en big data?
    Met de “googlification” van onderzoeksmethoden worden traditionele, meer deductieve opzoekingsprocedures teruggedrongen en vervangen door een combinatie van zoekmethodes die gericht zijn op specifieke termen, gelijkaardige resultaten, zoekalgoritmes en visuele representaties wiens logica voor de meesten onduidelijk is. Fickers pleitte dan ook voor een digitale geletterdheid in ruime zin, waarin aandacht komt voor algoritmische kritiek, platform kritiek, tool kritiek, en ook statistiek.
  3. Hoe kunnen we een kritische methodologie voor digitale bronkritiek ontwikkelen?
    In het digitale tijdperk is de ontologische status van de “bron” of “het document” veranderd; digitale data worden meestal verschillende keren herwerkt, gerecontextualiseerd en worden zo zelden in hun originele vorm geraadpleegd. Het is daarom nodig om een methodologie te ontwikkelen die de hele levenscyclus van de digitale bron in aanmerking neemt en de integriteit (i.p.v. de originaliteit) van data kritisch evalueert.
  4. Welke nieuwe historische vragen kunnen nieuwe digitale tools en technieken produceren?
    Hierbij wees Fickers op een van de verschuivingen die binnen de korte geschiedenis van digitale geschiedenis en digitale wetenschappen zelf plaats heeft gevonden: van een fase waarin data-analyse (waarbij de data als gegeven worden beschouwd) voorop stond gaan we naar een fase waarin datamanipulatie (“doing things with data”) beoogd wordt. Hier wordt niets sinisters bedoeld, maar wel een meer zelfbewuste bevraging van de manier waarop data en tools geconstrueerd zijn en dus mede het kennisobject vorm geven. Hierbij ziet Fickers Science and Technology Studies (STS) als een verwante wetenschap voor historici vermits zij al eerder de vermeende neutraliteit van instrumenten en software hebben aangekaart. Kritiek hoeft hierbij geen belemmering te zijn voor experimenteren. Integendeel, Fickers pleit voor een nieuwe vorm van “thinkering” – tinkering (experimenteren) op een reflexieve manier.
  5. Hoe kunnen we nieuwe formaten en genres van feitelijk verhalen (“factual storytelling”) ontwikkelen?
    Een van de kerntaken van de digitale geschiedenis bestaat voor Fickers uit het ontwerpen van transmedia, niet-lineaire, feitelijke verhalen die meerdere perspectieven aan bod laten komen. In de praktijk blijkt dit lastig omdat het het verwerven van een zekere vlotheid in audiovisuele talen en multimedia inhoudt. Verder blijft ook de vraag hoe meer speelse representatiemethodes met wetenschappelijke conventies en meer conservatieve evaluatieprocedures gereconcilieerd kunnen worden in de academische wereld.
  6. Hoe beïnvloeden digitale historische praktijken de rol en de autoriteit van historici in het publieke domein?
    Digitalisering heeft geleid tot een verdere democratisering van de geschiedschrijving. Ook professionele historici moeten volgens Fickers daarom meewerken aan nieuwe vormen van publiceren en initiatieven op het terrein van open peer review en open access ondersteunen.

Fickers’ pleidooi voor een digitale hermeneutiek (dat in de toekomst ook in boekvorm zou moeten verschijnen) leidde tot verder debat over hoe overheids-onderzoeksinstellingen hieraan mee kunnen werken en hoe curricula zouden kunnen worden aangepast.

Andreas Fickers. Foto: Max Kemman

Het laatste deel van de workshop was praktijkgericht. In twee sessies kregen de aanwezigen een overzicht van twee geschiedkundige digitale projecten waaraan binnen het samenwerkingsverband tussen de universiteiten van Amsterdam en Luxemburg en het Huygens Instituut wordt gewerkt. In Biographynet werken historici zoals Susan Legêne en informatici zoals Niels Ockeloen samen om automatisch relaties tussen personen, plaatsen en evenementen uit biografische woordenboeken te halen. Dit zou een heel arsenaal van materiaal op een nieuwe manier ontsluiten. In tegenstelling tot vele andere biografische databases laat het model dat hierbij wordt gehanteerd ook toe om tegenstrijdige feiten naast elkaar te plaatsen. Het project is nog in ontwikkeling maar nieuwsgierigen kunnen wel al een kijkje nemen in de data.

HistoGraph, een project van het Digital Humanities Lab van de Universiteit van Luxemburg en hier voorgesteld door Marten Düring, is ook bedoeld om entiteiten zoals personen, evenementen, en plaatsen automatisch of manueel te annoteren in teksten. Het laat de onderzoeker verder toe op deze manier grote corpora van zowel tekstueel als visueel materiaal te ontsluiten. Een demo project met een selectief corpus van materiaal over de vorming van de Europese Unie geeft een goed overzicht van de functionaliteit van dit platform.

Tot slot hadden de deelnemers en deelneemsters ook nog de gelegenheid om zich in te wijden in de virtuele wereld van het INTERTAIN Home lab aan de VU.

Al bij al een zeer geslaagde workshop die de urgentie van een nauwer engagement met de implicaties van digitalisering in onderzoek en onderwijs aantoonde in theorie en praktijk.

Hilde De Weerdt
Universiteit Leiden
Leiden University Centre for Digital Humanities

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear