Professioneel zelfvertrouwen en maatschappelijk engagement

Eerste opbrengsten uit de sessie Beroepsethiek voor Historici tijdens het KNHG Jaarcongres voor Historici.

De historicus (m/v) heeft het anno 2016 niet gemakkelijk. Het geloof in zijn eigen autonomie is hij allang kwijtgeraakt, maar toch sluimert er in zijn achterhoofd een verlangen naar houvast, naar een fundering waarop hij zich kan baseren. Tijdens de ochtendsessie van het KNHG Jaarcongres voor Historici 2016 in het Rijksmuseum op 4-11 werd een poging gedaan dit verlangen in woorden te vatten. In hoeverre is de huidige positie van de historicus onafhankelijk te noemen, en is onafhankelijkheid nastrevenswaardig? Wat houdt die onafhankelijkheid precies in?

Ethisch referentiekader
Voorafgaand aan het congres publiceerde de KNHG-werkgroep beroepsethiek haar position paper over beroepethische dilema’s dat tijdens het Jaarcongres werd besproken. Doel van het paper is om een ethische reflectie op de kernwaarden van het vak op gang te helpen. Tijdens de ochtendsessie stemde het publiek via mobiele  telefoon op stellingen waarvan de uitkomst live op een scherm te zien was. Daaraan vooraf hielden vijf historici korte pitches over ethische dilemma’s uit hun eigen beroepspraktijk: Joost Vijsselaar (Universiteit Utrecht) sprak over integriteit; Maartje van de Kamp (Nationaal Archief) over betrouwbaarheid; Sophie Olie (Museumverneiging) over controleerbaarheid; Marjan Schwegman (oud-directeur NIOD) over onafhankelijkheid; en Renée ten Cate (Het Rhedens Rozendaal) over verantwoordelijkheid. Al voor het congres werd een enquête onder KNHG-leden en andere historici verspreid met als doel het debat op gang te helpen. In het debat vielen twee lijnen te ontwaren die de discussie stuurden: enerzijds het professionele zelfvertrouwen van de historicus en anderzijds zijn maatschappelijk engagement.

Professioneel zelfvertrouwen
De ochtend begon met een keynote lezing ‘State-sponsored history after 1945’ van Berber Bevernage (Universiteit Gent). Hij besprak de invloed van de staat op de geschiedschrijving en herdenkingspraktijken na 1945. Bevernage benadrukte de veranderende omgeving waarin de historicus zich sinds de Tweede Wereldoorlog moet handhaven. Allereerst noemde hij de opkomst van geïnstitutionaliseerde eigentijdse geschiedschrijving. In steeds mindere mate wordt het voor de historicus nodig geacht om temporele afstand te hebben tot het onderzoekssubject waarover hij schrijft. Onder invloed van staten, commissies, tribunalen en gerechtshoven is er een groeiende behoefte aan reflectie op mensenrechten- en identiteitspolitiek in het heden of nabije verleden. Hierbij ligt de nadruk op het proberen recht te zetten van historisch onrecht. De rol van de historicus verandert hierin mee. Niet langer is hij een afstandige onderzoeker; hij staat in deze praktijken juist temidden van de maatschappelijke debatten waarvan verwacht wordt dat hij erover schrijft.

Hoe verhoudt de historicus zich tot beroepsethische kernwaarden in de praktijk? In vrijwel alle pitches kwam dit onderwerp naar voren. Opmerkelijk, zoals was op te merken uit de resultaten van de enquête en de live-polls, is dat het zelfvertrouwen in de professionaliteit van de historicus groot is. Met de stelling van Maartje van de Kamp (NA):  ‘Het is onmogelijk betrouwbaar historisch onderzoek te doen naar de contemporaine geschiedenis van het land de cultuur waarin je zelf bent opgegroeid’ was een ruime meerderheid van 89 procent het oneens. Problemen werden vooral ervaren wanneer de historicus zijn studeerkamer verlaat om zich te mengen in maatschappelijke vraagstukken. Dat was vooral duidelijk te merken aan de pitch van Renée ten Cate: als docent staat zij vrijwel constant in een maatschappelijk spanningsveld, namelijk een klaslokaal met veel verschillende achtergronden en opvattingen. In de bredere sociale omgeving bieden de professionele kernwaarden minder houvast.

Engagement
Desalniettemin was een groot deel van de aanwezigen van mening dat de historicus een actieve rol dient te spelen in de samenleving, zo bleek ook uit de resultaten van de vooraf opgestelde enquête.* Een meerderheid pleitte voor meer aandacht van de historicus in het publieke en politieke discussies. Met de stelling van Ten Cate: ‘Historici mogen nooit oordelen, nooit hun mening geven; alleen vertellen’ was een geruime meerderheid van 98 procent het oneens. De historicus dient een geëngageerde rol niet te schuwen, hij mag best zijn mening geven over kwesties die spelen in de maatschappij. Sterker nog, dat is een van zijn verantwoordelijkheden. Toch bleek uit de discussie in de zaal dat het niet geheel duidelijk was hoe daar invulling aan kon worden gegeven. Vooral de verhouding tussen ‘autonomie’ en ‘engagement’ bleek problematisch. Is het mogelijk om onafhankelijk te zijn en tegelijkertijd een geëngageerde rol te spelen? Het is een welbekend conflict in de geschiedwetenschap: sluit de historicus zich op in zijn ivoren toren of durft hij die zo nu en dan te verlaten? Het is een discussie zonder eind, maar een die het waard is gevoerd te worden.

*Over de precieze resultaten en inhoud van de enquête zal nog een uitgebreider verslag volgen.

Jilt Jorritsma
Robbert van Rumund
Werkgroep Beroepsethiek voor Historici

Deze blog maakt onderdeel uit van onze berichtgeving over het KNHG Jaarcongres voor Historici op 4 november 2016. Meer lezen? Er verschenen ook blogs over de lezingen van Benjamin Schmidt en Ana Crespo Solana, de lancering van Jong KNHG en een sfeerverslag van de hele dag. Lees ook de persberichten over de uitreiking van de eerste Low Countries History Award en de lancering van de Historicidagen 2017. #KNHG16

Opmerkingen

© KNHG 2024 Website: Code Clear